22829 |
concert |
concert (<fr.):
cŏnzert (L296p Steyl)
|
concert [SGV (1914)]
III-3-2
|
23202 |
congregatie |
congregatie:
cŏnkregasie (L296p Steyl)
|
congregatie [SGV (1914)]
III-3-3
|
24327 |
daas (tabanidae) |
dees:
dês (L296p Steyl),
WLD
daes (L296p Steyl),
scheeldees:
seldaisə (L296p Steyl)
|
daas (paardenvlieg) [SGV (1914)] || Hoe noemt u de grote vlieg waarvan verschillende soorten in ons land voorkomen. De wijfjes zuigen bloed bij grote zoogdieren en mensen. De grote soorten steken pijnlijk en achtervolgen mensen en dieren met grote hardnekkigheid (daas, dazerik, dol) [N 83 (1981)] || paardenwesp [Roukens 03 (1937)]
III-4-2
|
20895 |
dadel |
dadel:
dadel (L296p Steyl)
|
De vrucht van de dadelpalm (dadel, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
27184 |
dak |
dak:
dāk (L296p Steyl)
|
Het gehele samenstel dat de bedekking vormt van een huis of gebouw. Het bestaat uit een kap die wordt afgedekt met pannen, leien, zink, ijzer, stro of riet en die rust op de muurplaat of balklaag. Men onderscheidt verschillende dakvormen. Zie ook de volgende lemmata. [S 6; L 1a-m; L 8, 66; L 12, 9; L A2, 500; N 32, 43a; monogr.; Vld.]
II-9
|
24915 |
dal, vallei |
dal:
dal (L296p Steyl),
laagte:
līēgte (L296p Steyl),
zak:
zak.... (L296p Steyl)
|
dal, vallei, stuk land dat gelegen is tussen meerdere heuvels of bergen [del] [N 81 (1980)] || laagte [SGV (1914)] || laagte, slenk, stuk land dat gelegen is tussen twee heuvels [diepte, zonk, zink, put, kwacht, zomp, zak, slaai] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18207 |
dameskous? |
hoos:
Anna hèsse ein paar nieje hòze (L296p Steyl)
|
Anna, heb je een paar nieuwe kousen? [DC 14A (1946)]
III-1-3
|
18263 |
damesmantel |
mantel:
mankel (L296p Steyl),
mĕnkel (L296p Steyl)
|
mantel [SGV (1914)] || mantels (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
24984 |
damp, stoom |
stoom:
sjtoum (L296p Steyl)
|
stoom [SGV (1914)]
III-4-4
|
19633 |
dampen |
paffen:
páffe (L296p Steyl)
|
paffen; Hoe noemt U: Op een hoorbare manier roken; geweldig veel roken (paffen, plotsen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|