17749 |
krullen |
krullen:
krŏlle (L296p Steyl)
|
krullen [SGV (1914)]
III-1-1
|
18019 |
kuchen |
kuchen:
kŭche (L296p Steyl)
|
kuchen [SGV (1914)]
III-1-2
|
34299 |
kudde volwassen varkens |
troep:
trup (L296p Steyl)
|
In dit lemma zijn de benamingen voor "kudde dieren" in het algemeen en "kudde varkens" in het bijzonder opgenomen. Zowel in de "Amsterdamse" als "Leuvense" vragenlijsten was gevraagd naar "kudde dieren". Dieren konden varkens, schapen, koeien, ganzen zijn. De antwoorden die betrekking hadden op specifiek "kudde schapen", "kudde ganzen" zijn bij het hoofdstuk schapen, ganzen ondergebracht. [N 76, 2; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; monogr.]
I-12
|
17582 |
kuif |
kuif:
kŭŭf (L296p Steyl)
|
kuif: de opstaande vederbos boven op de kop van een vogel (kuif, rap, tuil) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
17606 |
kuiltje (in de kin / wangen) |
kuiltje:
kŭŭlke (L296p Steyl)
|
Een dergelijk deukje in de kin? [DC 21 (1952)]
III-1-1
|
32341 |
kuip |
kuip:
kȳp (L296p Steyl)
|
In het algemeen een wijd vat, meestal van hout, van boven open en daar ook iets wijder dan aan de onderzijde. [N E, L; S 19; L 1a-m; L 17, 18a; monogr.]
II-12
|
32246 |
kuiper |
kuiper:
kȳpǝr (L296p Steyl)
|
Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.]
II-12
|
17773 |
kuit |
kuit:
kōēt (L296p Steyl),
kuùt (L296p Steyl),
kūūt (L296p Steyl, ...
L296p Steyl),
kü:t (L296p Steyl),
WLD
kŏĕt (L296p Steyl)
|
Hoe noemt u de eierstokken met eieren of de afgezetten massa eieren van vrouwelijke vissen (kuit, kiet, schot, zaad, schodder, krellekeskuit) [N 83 (1981)] || kuit [SGV (1914)] || kuit (ve vis) [SGV (1914)] || kuit (wade) [DC 01 (1931)]
III-1-1, III-4-2
|
19015 |
kundig |
kundig:
kŭndig (L296p Steyl)
|
kundig [SGV (1914)]
III-1-4
|
19632 |
kussensloop |
kustijk:
køͅštēk (L296p Steyl)
|
kussensloop [SGV (1914)]
III-2-1
|