32572 |
bemesten |
mesten:
męstǝ (L296p Steyl)
|
De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.]
I-1
|
25103 |
benauwd en vochtig weer |
benauwd (weer):
benauwd (L296p Steyl),
broeierig (weer):
breûerig (L296p Steyl),
heet:
heit (L296p Steyl)
|
drukkend warm, gezegd van het weer [zwoel, mof, zoel, flauw, smoel] [N 81 (1980)] || lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)] || zwoele [een ~ dag] [SGV (1914)]
III-4-4
|
24918 |
bergtop |
top:
toep (L296p Steyl)
|
top van een berg [spits, piek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
26051 |
berrie |
berrie:
børi (L296p Steyl)
|
Elk van de twee bomen van de hoog- en stortkar waartussen het paard gespannen werd. De berries van de hoogkar verschillen essentieel van die van de stortkar: bij de eerste lopen de berries onder de hele bak door en maken ze er deel van uit (de zijwanden worden erop vastgezet), terwijl bij de tweede de berries tot halverwege de bak lopen en een aparte constructie vormen waarop de bak rust. Hierdoor kan de bak van de stortkar kippen, terwijl de berries op hun plaats blijven. Wanneer de bak van de hoogkar echter gekipt moet worden, gaat het hele voorstel van de kar omhoog. [N 17, 16 + 50b; N G, 54b + 64b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20]
I-13
|
20522 |
beschimmeld |
beschimmeld:
besjummelde wék (L296p Steyl)
|
beschimmeld; Hoe noemt U: Met schimmel bedekt, gezegd van een brood [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20540 |
beschimmelen |
schimmelen:
sjummele (L296p Steyl)
|
Hoe noemt U: Werken van het brood, zodat het schimmelt (spinnen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33607 |
besvrucht, algemeen |
miemer:
mīēmer (L296p Steyl),
mīēmere (L296p Steyl)
|
bes [SGV (1914)] || bessen [SGV (1914)]
I-7
|
18845 |
beteuterd |
beteuterd:
betŭtterd (L296p Steyl)
|
beteuterd [SGV (1914)]
III-1-4
|
24561 |
beuk |
beuk:
beuk (L296p Steyl)
|
beuk [SGV (1914)]
III-4-3
|
19258 |
bevelen |
bevelen:
(als zelfstandig naamwoord onbekend).
zie toelichting (L296p Steyl, ...
L296p Steyl)
|
bevel [SGV (1914)]
III-1-4, III-3-1
|