e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L423p plaats=Stokkem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
heukeling weerheuveltje: wē̜r(h)ø̄vǝlkǝ (Stokkem) Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.] I-3
heukelingen spreiden uitereengooien: [uitereengooien] (Stokkem) Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.] I-3
heulbankhamer houten hamer: houten hamer (Stokkem) Zware, houten hamer met korte steel die aan de heulbank wordt gebruikt om de zetklossen vast te slaan en om de dopbeitel bij het uitdoppen van de klompen aan te drijven. [N 97, 70; A 29a, 7a; Bakeman 8] II-12
hielstuk van een schoen vers: vèjrs (Stokkem) hielstuk [konterfort] [N 24 (1964)] III-1-3
hiernamaals hiernamaals: einaomaols (Stokkem) Het hiernamaals, het namaals, het leven na dit leven. [N 96D (1989)] III-3-3
hijgen kuimen: kȳmǝ (Stokkem) [JG 1a, 1b] I-11
hijgen naar adem, reutelen een snak naar zijn adem: ə snak nə zənən ə:jəm (Stokkem), snakken naar asem: no asem snakken (Stokkem) Hoe zegt men van een stervende, die naar adem hijgt of reutelt? [ZND 41 (1943)] III-2-2
hinkelen hinkelen: ènkele (Stokkem), hinkepinken: ènkepènke (Stokkem), /  hénke pénke (Stokkem), inkepinke (Stokkem) / [SND (2006)] || hinkelen [SND (2006)] || Hinkelen; op een been springen. || hinkelspel III-3-2
hinniken hummeren: hømǝrǝ (Stokkem) Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57] I-9
hobbelpaard schokkelpaard: /  schokkelpérd (Stokkem), sjöggelpèèrd (Stokkem) hobbelpaard [SND (2006)] || schommelpaard [SND (2006)] III-3-2