e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L423p plaats=Stokkem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoefsmid smid: smēǝ.t (Stokkem) Smid die hoefijzers smeedt en paarden beslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haakjes geplaatste woorddelen het lemma "smid". [N 33, 2; monogr.; JG 1a; JG 1b] II-11
hoefstal, noodstal hoefstal: ōfstal (Stokkem), noodstal: nūǝtsta.l (Stokkem) Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] II-11
hoefstompen hoefstompen: %%enkelvoud%%  ōfsto.mp (Stokkem  [(oude gebruikte hoefnagel)]  ) De oude hoefnagels die uit de hoef van het paard worden gehaald bij het verwijderen van de versleten hoefijzers. Volgens het Gronsvelds woordenboek (pag. 181) werden de hoefstompen gebruikt om de stelen van schoppen, borstels, rieken e.d. vast te zetten. [monogr.; JG 1b] II-11
hoekschop corner (eng.): korner (Stokkem) Hoekschop. [DC 49 (1974)] III-3-2
hoekstekken hoeksteeksels: ōǝksteksǝls (Stokkem), hoekstekken: ōǝkstękǝ (Stokkem) De op ieder van de vier hoeken geplaatste, rechtopstaande wissen. Zie ook afb. 282. [N 40, 81] II-12
hoepel reep: reip (Stokkem, ... ) Hoepel. || Reep. [Willems (1885)] III-3-2
hoepelen repen: reipe (Stokkem), reipen (Stokkem), /  reipe (Stokkem) / [SND (2006)] || Hoepelen. || Reepen. [Willems (1885)] III-3-2
hoepelrok jupon (fr.): zjupao (Stokkem) hoepelrok [reekerok] [N 24 (1964)] III-1-3
hoepels van de huifkar repen: rē̜i̯pǝ (Stokkem) Houten hoepels waarover de huif gespannen werd. De hoepels werden in krammen tegen de zijplanken bevestigd. Meestal waren er vijf, waarvan de voorste naar voren helde. [N 17, 74 + 99] I-13
hoeveelheid halmen voor een halve schoof geleg: gǝlęx (Stokkem), half geleg: hāu̯f ˲gǝlęi̯q (Stokkem) In het zuiden van Belgisch Limburg waar met de zicht wordt gemaaid kent men het begrip "ongebonden halve graanschoof"; de maaier haalt met één keer inkappen en uitwinnen de hoeveelheid halmen voor een halve schoof bijeen. In de rest van het onderzoeksgebied komt het begrip niet voor. Zie ook de algemene toelichting bij deze paragraaf en kaart 19. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 29; monogr.] I-4