e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L423p plaats=Stokkem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
magere koe schrank: šrāŋk (Stokkem) [N 3A, 147a] I-11
mais maïs: māi̯ǝs (Stokkem) Zea mays L. Hoogopschietende graansoort met bloeikolven. Vroeger (in Q 14 wordt gepreciseerd: "vóór 1915") alleen als kippevoer bekend; maar de laatste decennia hoe langer hoe meer geteeld als veevoeder. Maïs wordt tegenwoordig op rijen gezet met een afstand van ongeveer 50 cm. Turkentarwe (naar de vreemde herkomst) was de oude en vrij algemene Zuidnederlandse benaming die door het veel kortere maïs verdrongen werd. Het type korentjestarwe, lett. "korreltjes-tarwe", dial. ''kurkentarwe'', is wel een volksetymologie van turkentarwe; in de veelvuldig voorkomende doubletten verschilt alleen de eerste medeklinker. De Vorsense opgave pǝtruk komt uit het Waalse peûs d''trouc'' (pois de Turc), "erwt uit Turkije". Zie afbeelding 1, g.' [N P, 22; JG 1a, 1b; L lijst graangewassen, 4; monogr.; add. uit N 15, 1b] I-4
malooi gebakte: gǝbɛk˱dǝ (Stokkem), zak: zak (Stokkem) De hoeveelheid graan die men naar de molen brengt en die groot genoeg is om er één of twee keer van te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmaalgoedɛ en ɛbakmeelɛ.' [JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 2c; monogr.; N D, 33 add.] II-3
man man: mân (Stokkem, ... ), mens: dōͅ løypnoudɛ̄minstɛ̄zən doͅXtər kraŋkXəwɛzis (Stokkem) Daar loopt nu die man, die zn dochter (of: wiens dochter) ziek is geweest [ZND 44 (1946)] || man [RND], [RND] III-3-1
manchet manchet: manšeͅt (Stokkem) manchet, vaste mouwboord van een overhemd [N 23 (1964)] III-1-3
manchetknoop manchettenknoopje: mansjètteknuipkes (Stokkem) manchetknoopjes [N 23 (1964)] III-1-3
mand mandel: manjǝl (Stokkem  [(ronde mand)]  ) De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.] II-12
mand gebruikt als ren konijnsren: knęjnsręn (Stokkem) Een uit open vlechtwerk vervaardigde mand met open onderzijde en een deksel of handvat aan de bovenzijde. De ren wordt gebruikt om dieren tijdelijk af te zonderen. Zie ook afb. 287. [N 40, 104] II-12
mandenmaker korver: kø̜rvǝr (Stokkem), mandenmaker: manjǝmēkǝr (Stokkem), manjǝmīǝkǝr (Stokkem) Iemand die manden en andere producten maakt van wissen. [N 40, 12; N 40, 36; monogr.] II-12
mandenmakersmes kniep: knīp (Stokkem), korfmes: kø̜rǝfmęs (Stokkem), schalmmes: šalǝmmęs (Stokkem) Mes waarmee het uiteinde van de wissen wordt aangepunt. Zie ook afb. 272. [N 40, 44] II-12