e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L423p plaats=Stokkem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
neomist juist gewijde priester: enne jus geweijde preester (Stokkem) Een pas gewijde priester, Neomist. [N 96D (1989)] III-3-3
nest nest: nest (Stokkem) nest [Willems (1885)] III-4-1
nestverlater vlug: vlöke (Stokkem), vlökge (Stokkem) jonge vogel in staat uit te vliegen [ZND 36 (1941)] || vogel op uitvliegen III-4-1
neteldoek doek: dōk (Stokkem) Oorspronkelijk uit netelgaren, later van licht katoen of mousseline vervaardigd los weefsel in effen binding (Van Dale, pag. 1812). De woordtypen zaandoek, kaasdoek en biestdoek duiden erop dat neteldoek ook gebruikt wordt om melk door te zeven, terwijl berendoek wijst op het feit dat neteldoek dienst kan doen als persdoek bij de bereiding van bessensap. Neteldoek wordt ook gebruikt om kwark te maken. [N 62, 83; N 62,82; N 62, 98; MW; Wi 11; monogr.] II-7
neus naas: nās (Stokkem) Een neusvormige uitstulping aan een afvoerbuis om deze op haken of beugels te doen rusten. Zie ook afb. 273. [N 64, 122b] II-11
neus van een schoen tip: tup (Stokkem) neus van een schoen [snoet, tip, veusjte, teut] [N 24 (1964)] III-1-3
neusklem ring: rē̜i̯ŋk (Stokkem) Klem in de neus van een stier. [N 3A, 14d] I-11
neusriem naasriem: nāsrēm (Stokkem) Leren riempje van het hoofdstel dat over de neus van het paard loopt. [N 13, 23] I-10
neusring naasring: nāsręŋk (Stokkem) Ring in de neus van het varken die het wroeten moet beletten. [N 19, 26; JG 2c; mongr.] I-12
nicht nicht: néch (Stokkem) nicht; de kinderen van een oom of tante [ZND 11 (1925)] III-2-2