e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L423p plaats=Stokkem

Overzicht

Gevonden: 4071
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
elders, ergens anders ergens anders: ̯erəgəzaŋərs (Stokkem), op een ander: op ’n angert (Stokkem) elders, ergens anders || Overvloed. Hier vindt ge die planten niet, maar elders (ergens anders, ievers, ...) groeien ze in overvloed. [ZND 44 (1946)] III-4-4
elektrische soldeerbout elektrieke soldeerbout: elǝktrekǝ sǫldērbǫwt (Stokkem) Soldeerbout die verwarmd wordt door een elektrisch verwarmingselement. Zie ook afb. 187. [N 33, 195a-b; N 33, 202; N 64, 16c] II-11
elkaar in de staart bijten staartbijten: startbītǝ (Stokkem) Gezegd van de biggen. [N 76, 30] I-12
elleboog, bocht elleboog: ɛlǝbō̜x (Stokkem) Gebogen pijp, die dient om een leiding in een andere richting te voeren, meestal in een hoek van 90¬∞, soms ook van 45¬∞. [N 64, 120d; monogr.] II-11
ellende (lijden) elend: ieëlenj (Stokkem) ellende III-1-4
ellendig miserabel: mizzeraabel (Stokkem) ellendig III-1-4
els priem: prę̄m (Stokkem) Het gebogen, puntige instrument om gaatjes voor het naaien v√≥√≥r te steken. Men kent een spanels, een doornaaiels en een bros. Dierick zegt op pag. 83: "Het klein en broos werktuig dat een schoenmaker dagelijks te gebruiken heeft is het elsen. Daar zijn er verscheidene grootten en soorten. De elsens om binnenzolen te naaien zijn gekromd en moeten geschikt zijn licht of zwaar volgens het werk; een lang, zwaar elsen is goed voor zwaar manswerk en om in te rijgen. Een zwaar elsen om licht te naaien is altijd af te keuren, daar een fijne draad niet goed sluiten kan in de wijde gaten door het elsen in de binnenzool gemaakt en dus geen vaste naad kan voortbrengen. Gewoonlijk is de punt van een nieuw elsen te dik en moet wat verscherpt worden om goed door het leder te kunnen steken; het gebeurt wel eens dat de punt afkraakt, dit kan hersteld worden met er een aan te slijpen. Het elsen moet in een houten handvatsel vastgezet worden en moet er recht in zitten; het mag noch achteruit noch vooruit hellen en bijzonderlijk niet scheef of men is elke steek in gevaar het te breken, en de hand te kwetsen. [N 60, 176a; N 60, 234; N 60, 176c; S 28; L 5, 62; L B2, 238; L 40, 72; Wi 13; A 27, 17; monogr.] II-10
emmer aker: iəkər (Stokkem), īəkər (Stokkem, ... ), emmer: ø.mər (Stokkem, ... ), tob: toͅp (Stokkem) emmer [ZND 08 (1925)], [ZND 24 (1937)] || emmer in zink III-2-1
engel engel: ingel (Stokkem) Een engel [ingel, èngel]. [N 96D (1989)] III-3-3
engel des heren engel des heren: ingel des hiere (Stokkem) Het "Engel des Heren"of "Angelus", het gebed bij het Angelus-luiden. [N 96B (1989)] III-3-3