20840 |
koffie zetten |
opschudden:
opsjödde (L423p Stokkem)
|
opgieten (koffie)
III-2-3
|
20588 |
koffiedik |
koffiedras:
koffiedras (L423p Stokkem)
|
koffiedik [DC 47 (1972)]
III-2-3
|
19515 |
koffiepot |
koffiekan:
koͅfikan (L423p Stokkem),
koffiepot:
koͅfipoͅt (L423p Stokkem)
|
pot waarin koffie wordt gezet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19592 |
koffiezeef, koffiefilter |
koffiezeefje:
koͅfizēfkə (L423p Stokkem)
|
zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21022 |
koken |
bradselen:
bradzjele (L423p Stokkem),
koken:
koake (L423p Stokkem)
|
koken
III-2-3
|
20787 |
koken (intr.) |
koken:
kôêkə (L423p Stokkem)
|
koken [RND]
III-2-3
|
20803 |
kokkin |
kook:
koak (L423p Stokkem)
|
kokkin
III-2-3
|
32567 |
kolenmand |
kolenmand:
kǫalǝmanj (L423p Stokkem)
|
Mand waarin steenkool wordt geladen. Kolenmanden werden in Stokkem (L 423) vervaardigd van ruw vlechtwerk. Ze werden gebruikt in de Luikse staalfabrieken bij het stoken van de staalovens. [N 40, 95; N 40, 110]
II-12
|
19634 |
kolenschop |
schoep:
šōp (L423p Stokkem)
|
kolenschop, brede schep waarmee men kolen langs het keldergat naar binnen doet [ZND 42 (1943)]
III-2-1
|
21567 |
kolonel |
kolonel:
koͅllənäl (L423p Stokkem)
|
Kolonel. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|