19615 |
kom |
komp:
ko.mp (L423p Stokkem, ...
L423p Stokkem)
|
een kom, twee kommen (rond en diep) [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|
17813 |
komen |
komen:
komə (L423p Stokkem),
kumə (L423p Stokkem)
|
komen [RND], [ZND 46 (1946)]
III-1-2
|
20005 |
konijn |
konijn:
knieën (L423p Stokkem),
kənī.n (L423p Stokkem),
pl.
kənein (L423p Stokkem)
|
konijn || konijn(tje) [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
24322 |
konijnenhol |
konijnspijp:
kneinspiep (L423p Stokkem)
|
konijnenhol [DC 55 (1980)]
III-4-2
|
20133 |
konijnenjong |
jong:
joŋə (L423p Stokkem)
|
konijn, jongen ve konijn [N 19 (1963)]
III-2-1
|
21266 |
koning |
koning:
ky(3)̄əniŋ (L423p Stokkem),
ky.niŋ (L423p Stokkem),
køͅ.ənəŋ (L423p Stokkem)
|
koning [RND], [ZND 28 (1938)], [ZND m]
III-3-1
|
22812 |
koning in het kaartspel |
heer:
īr (L423p Stokkem),
begin-h wordt niet uitgesproken
(h)ier (L423p Stokkem),
koning:
keuning (L423p Stokkem),
kuənəŋ (L423p Stokkem)
|
En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - II. Koning. [DC 52 (1977)] || Koning: Hoe heet schoppen heer of schoppen koning (in een kaartspel)? [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
28400 |
koningin |
moer:
mōr (L423p Stokkem)
|
Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.]
II-6
|
23714 |
koningin des hemels |
regina caeli:
regina coeli (L423p Stokkem)
|
Het "Koningin des hemels"of "Regina caeli", het Angelus-gebed in de Paastijd. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34186 |
koningskop |
koningskop:
kø̄neŋskǫp (L423p Stokkem)
|
Uitstulping van de schede in de vorm van een vuistgrote, roze bol. Bij een onvolledige prolapsus vaginae komt een klein deel van schede, namelijk meestal de bovenwand, als een vuistgroot, rood gezwel voor de dag (Berns, blz. 76). Bij een volledig prolapsus vaginae komt de gehele schedewand min of meer te voorschijn. [N 52, 30b; N 3A, 97; N 52, 30a; N 48A, 44a, 44b, 54a en 54d; monogr.]
I-11
|