e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stokkem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kom komp: ko.mp (Stokkem, ... ) een kom, twee kommen (rond en diep) [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-2-1
komen komen: komə (Stokkem), kumə (Stokkem) komen [RND], [ZND 46 (1946)] III-1-2
konijn konijn: knieën (Stokkem), kənī.n (Stokkem), pl.  kənein (Stokkem) konijn || konijn(tje) [Goossens 1b (1960)] III-2-1
konijnenhol konijnspijp: kneinspiep (Stokkem) konijnenhol [DC 55 (1980)] III-4-2
konijnenjong jong: joŋə (Stokkem) konijn, jongen ve konijn [N 19 (1963)] III-2-1
koning koning: ky(3)̄əniŋ (Stokkem), ky.niŋ (Stokkem), køͅ.ənəŋ (Stokkem) koning [RND], [ZND 28 (1938)], [ZND m] III-3-1
koning in het kaartspel heer: īr (Stokkem), begin-h wordt niet uitgesproken  (h)ier (Stokkem), koning: keuning (Stokkem), kuənəŋ (Stokkem) En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - II. Koning. [DC 52 (1977)] || Koning: Hoe heet schoppen heer of schoppen koning (in een kaartspel)? [ZND 42 (1943)] III-3-2
koningin moer: mōr (Stokkem) Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.] II-6
koningin des hemels regina caeli: regina coeli (Stokkem) Het "Koningin des hemels"of "Regina caeli", het Angelus-gebed in de Paastijd. [N 96B (1989)] III-3-3
koningskop koningskop: kø̄neŋskǫp (Stokkem) Uitstulping van de schede in de vorm van een vuistgrote, roze bol. Bij een onvolledige prolapsus vaginae komt een klein deel van schede, namelijk meestal de bovenwand, als een vuistgroot, rood gezwel voor de dag (Berns, blz. 76). Bij een volledig prolapsus vaginae komt de gehele schedewand min of meer te voorschijn. [N 52, 30b; N 3A, 97; N 52, 30a; N 48A, 44a, 44b, 54a en 54d; monogr.] I-11