e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stokkem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
korte onderbroek? onderbroek: oͅngərbrók (Stokkem), onderbroekje: ongerbreukske (Stokkem) Korte onderbroek voor mannen. [DC 62 (1987)] || onderbroek, korte ~ [N 25 (1964)] III-1-3
korte overjas stoep: stup(ja.s) (Stokkem) overjas, korte ~ [jekker, joep, stoep, baadje] [N 23 (1964)] III-1-3
kortmeel kortmeel: kǫrtmę̄l (Stokkem) Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e] II-3
kortwieken kortvleugelen: kørtvløǝgǝlǝ (Stokkem), snijden: snei̯ǝ (Stokkem), šnei̯ǝ (Stokkem) Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.] I-12
kossem kussen: kø̜sǝ (Stokkem) Huidplooi of kwab onder de hals van een rund. [N 3A, 107] I-11
kosten gelden: ps. omgespeld volgens Frings.  wat geͅlə ze (Stokkem), staan: ps. omgespeld volgens Frings.  wat stōn zə (Stokkem) Kosten, waard zijn; "wat kosten de biggen tegenwoordig?"[doen, uitdoen, gelle, gelden, gille? "wat gelle de baggen?"] [N 21 (1963)] III-3-1
koster koster: də køͅstər (Stokkem), də kəstər (Stokkem), köstər (Stokkem), køͅstər (Stokkem) De koster [köster, kuster, keuster?]. [N 96B (1989)] || koster [RND] || Koster. [ZND 37 (1941)] III-3-3
kosteres kosteres: køͅstəreͅs (Stokkem) Een vrouw die het kostersambt uitoefent [kosteres, kosterin, kosterse?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kostganger kostganger: kəsgɛŋər (Stokkem) een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)] III-3-1
kotelet, ribstuk karbonade: karbənājə (Stokkem), kotelet: koͅrtəleͅtə (Stokkem), koͅrtəlɛt (Stokkem) gebraden varkensrib (karbonade) [ZND 49 (1958)] || karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)] III-2-3