18600 |
korte onderbroek? |
onderbroek:
oͅngərbrók (L423p Stokkem),
onderbroekje:
ongerbreukske (L423p Stokkem)
|
Korte onderbroek voor mannen. [DC 62 (1987)] || onderbroek, korte ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18562 |
korte overjas |
stoep:
stup(ja.s) (L423p Stokkem)
|
overjas, korte ~ [jekker, joep, stoep, baadje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
26630 |
kortmeel |
kortmeel:
kǫrtmę̄l (L423p Stokkem)
|
Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e]
II-3
|
34520 |
kortwieken |
kortvleugelen:
kørtvløǝgǝlǝ (L423p Stokkem),
snijden:
snei̯ǝ (L423p Stokkem),
šnei̯ǝ (L423p Stokkem)
|
Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.]
I-12
|
34078 |
kossem |
kussen:
kø̜sǝ (L423p Stokkem)
|
Huidplooi of kwab onder de hals van een rund. [N 3A, 107]
I-11
|
21657 |
kosten |
gelden:
ps. omgespeld volgens Frings.
wat geͅlə ze (L423p Stokkem),
staan:
ps. omgespeld volgens Frings.
wat stōn zə (L423p Stokkem)
|
Kosten, waard zijn; "wat kosten de biggen tegenwoordig?"[doen, uitdoen, gelle, gelden, gille? "wat gelle de baggen?"] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
23274 |
koster |
koster:
də køͅstər (L423p Stokkem),
də kəstər (L423p Stokkem),
köstər (L423p Stokkem),
køͅstər (L423p Stokkem)
|
De koster [köster, kuster, keuster?]. [N 96B (1989)] || koster [RND] || Koster. [ZND 37 (1941)]
III-3-3
|
23593 |
kosteres |
kosteres:
køͅstəreͅs (L423p Stokkem)
|
Een vrouw die het kostersambt uitoefent [kosteres, kosterin, kosterse?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21339 |
kostganger |
kostganger:
kəsgɛŋər (L423p Stokkem)
|
een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
karbənājə (L423p Stokkem),
kotelet:
koͅrtəleͅtə (L423p Stokkem),
koͅrtəlɛt (L423p Stokkem)
|
gebraden varkensrib (karbonade) [ZND 49 (1958)] || karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|