e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stokkem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
naoogstrijf naaldenreek: nǫljǝrēk (Stokkem), reek: rēk (Stokkem) Het stuk gereedschap dat voor het naoogsten wordt gebruikt. Doorgaans doet men dit met de grote houten hark die ook voor het bijeenhalen van het hooi wordt gebruikt. Zie het lemma ''houten hooihark'' (4.2.4) in aflevering I.3. Maar er is ook ander gereedschap voor in omloop, met name een zeer grote hark met een blok van meer dan één meter (tot wel 150 cm) breed en met grote ijzeren tanden, ook wel bosduivel genoemd en ook gebruikt voor het bijeenhalen van bladeren of dennenaalden voor de potstal. Dit laatste benoemingsmotief is bijeengezet in de woordtypen achterin het lemma. In de volgende plaatsen is opgegeven dat men naoogst met de harkmachine (vergelijk het lemma ''hooivergaarmachine'' (4.2.11) in aflevering I.3: L 163, 163a, P 177 (scharmachine: sxē̜ǝrmašen), 195 (idem), Q 121c, 162 en 166 (gritselmachine: gritsǝlmǝšin). In L 164, 265, 290 en 368b is opgegeven dat men naoogst met de houten eg; in L 214, 270, 286 en Q 77 met de houten gaffel. Soms is de constructie van de houten hooihark extra verzwaard om het graanveld na te oogsen; zo is in L 318b, 320c, Q 2 en 2b opgegeven dat de hark twee stelen heeft en in K 357, L 163, 163a, 321 en Q 71 dat er aparte handvaten aan de steel zijn gemonteerd om gemakkelijker te kunnen trekken.' [N 15, 38b en 38c; N 18, 93; JG 1a, 1b, 2c; L 34, 41; monogr.; add. uit N 15, 38a] I-4
nascharren, naoogsten reken: rē.kǝ (Stokkem) De akker naoogsten met een rijf of houten hark. De boer deed dit doorgaans zelf, in tegenstelling tot het aren lezen dat dan door anderen werd gedaan. Zie de toelichting bij het lemma ''aren lezen'' (5.2.4). [N 15, 38a; JG 1a, 1b; L 34, 40; monogr.; add. uit N 15, 35; N 18, 93] I-4
natte sneeuw sneeuwmats: snieëmatsj (Stokkem) sneeuwpap III-4-4
natuurlijke waterloop beek: beęk (Stokkem), bēk (Stokkem), bīǝk (Stokkem) Natuurlijke, smal stromende waterloop. [N 27, 25; N 27, 24; A 2, 48; A 10, 21; A 20, 1d; A 20, 1c; AGV, m1; L 24, 17; L 24, 27; L 33, 10; L 37, 15; R I, 23; S 33; monogr.] I-8
natuursteen moellonsteen: mǝloŋstęjn (Stokkem) In de natuur aangetroffen steen die al dan niet met gereedschappen bewerkt is. In het eerste geval spreekt men van breuksteen, in het tweede van gehouwen steen. Tot de natuursteen worden onder meer kalksteen of hardsteen, graniet, zandsteen en tufsteen gerekend. De natuursteen staat in tegenstelling tot de kunststeen, die uit verschillende grondstoffen vervaardigd wordt. Zie ook de lemmata 'Hardsteen' en 'Zandsteen'. [N 30, 55c; N 30, 55g; N 30, 56; N 31, 31a; monogr.] II-9
nauwgezet; nauwgezet persoon erwtenteller: ertentèller (Stokkem), juste, een -: dàz ənə zjustə (Stokkem) Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND] || nauwgezet iemand III-1-4
navelbandje navelbandje: nàvəlbeͅn(t)šə (Stokkem) navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] III-2-2
neef neef: näf (Stokkem) neef [ZND 11 (1925)] III-2-2
negotiemand fietskorf: fetskø̜̄rǝf (Stokkem) Mand waarin men producten vervoert om te verhandelen. [N 40, 115] II-12
nek nak: nak (Stokkem) Zie afbeelding 2.12. [JG 1a, 1b] I-9