31482 |
plooiijzer |
plooiijzer:
plujīzǝr (L423p Stokkem)
|
Een in doorsnede vierkant, ijzeren balkje waarlangs plaatmateriaal in een rechte lijn gebogen wordt. Zie ook het lemma "zetbank, plooibank". [N 33, 257]
II-11
|
32557 |
plukkorf |
plukkorf:
plø̜kkø̜rǝf (L423p Stokkem
[(voor appels - peren - kersen)]
)
|
Mand waarin geplukt fruit wordt verzameld. Zie ook afb. 290. Vgl. voor het woordtype kommel ook het Gronsvelds woordenboek s.v. kommel, ø̄plukkorfø̄. [N 40, 94; N 40, 95; N 40, 97; N 40 add.; monogr.]
II-12
|
24949 |
poel, plas |
plas:
plas (L423p Stokkem)
|
plas [ZND m]
III-4-4
|
19958 |
poetsen |
vegen:
vē̜gǝ (L423p Stokkem)
|
De overtollige eindjes wis die aan de binnen- en buitenkant van de mand uitsteken, met behulp van een poetsmes wegsnijden. Zie ook het volgende lemma. Een uitstekend eind van een wis werd in Sint Truiden (P 176) kout (kǫwt) genoemd. [N 40, 74; monogr.]
II-12
|
19425 |
poetsen, schoonmaken |
poetsen:
potsə (L423p Stokkem)
|
schoonmaken
III-2-1
|
19828 |
poetslap |
poetslommel:
potsloməl (L423p Stokkem)
|
poetsvod
III-2-1
|
32520 |
poetsmes |
veegmes:
vē̜xmęs (L423p Stokkem)
|
Het mes waarmee de uitstekende eindjes worden afgesneden. Zie ook afb. 279. [N 40, 75; monogr.]
II-12
|
18544 |
pofbroek |
culottebroek (<fr.):
kloͅtbrok (L423p Stokkem)
|
plusfour, een soort pofbroek [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21078 |
poffen |
poffen:
ps. omgespeld volgens Frings.
pōfə (L423p Stokkem)
|
afbetaling, Op ~, op de pof kopen [poffen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18420 |
pofmouw |
pofmouw:
poͅfmow (L423p Stokkem)
|
pofmouw van jurk of blouse [N 23 (1964)]
III-1-3
|