19418 |
poken |
ragelen:
rōxələ (L423p Stokkem)
|
in de kachel poken [ZND 40 (1942)]
III-2-1
|
31551 |
polijsten |
afschuren:
āfšōrǝ (L423p Stokkem),
polijsten:
pǝlīstǝ (L423p Stokkem)
|
Het metaal met fijn schuurmateriaal glad en glanzend maken. Het polijsten kan gebeuren met behulp van schuurlinnen, een polijstvijl, met polijstpoeder of met polijstpasta. Zie ook deze lemmata. De invuller uit Q 83 vermeldt ook het gebruik van staalwol (stuǝlwǫl) bij het polijstwerk. [N 64, 55a; monogr.]
II-11
|
31455 |
polijsthamer |
klophamer:
klǫp˱āmǝr (L423p Stokkem),
polierhamer:
pǝlērāmǝr (L423p Stokkem)
|
Hamer met bolvormige en platte kop die bij het koperslaan wordt gebruikt voor het gladmaken van het bewerkte koper. Volgens Kuyper (pag. 365) wordt ook vertind blik vóór het richten met de polijsthamer bewerkt, ten einde het vertinsel blank en glanzend te maken. Zie ook het lemma "afkloppen" en afb. 151. [N 64, 39e; N 66, 6e; N 66, 30; monogr.]
II-11
|
31553 |
polijstpoeder |
krijt:
krīt (L423p Stokkem),
poederkrijt:
pujǝrkrīt (L423p Stokkem)
|
Poedervormige stof waarmee metaal gepolijst wordt. Als polijstpoeder worden onder meer gebruikt: gebrande, ongebluste steenkalk of Wener kalk, dodekop, tinas, beenderas, krijt en lampenzwart (Kuyper, pag. 434 ev.). Dodekop is een rode verfstof die bijna geheel uit ijzeroxyde bestaat en ook voor polijstwerk gebruikt kan worden. Zie ook het lemma "droge verfstoffen" in Wld II.9, pag. 186-188. [N 64, 57b; N 66, 37c; N 66, 39]
II-11
|
21437 |
politieagent |
gendarme (fr.):
žəndaērm. (L423p Stokkem)
|
Hoe heet << een politieagent >> ? [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
19482 |
pollepel |
potlepel:
poͅtlēpəl (L423p Stokkem),
poͅtlēͅpəl (L423p Stokkem),
soeplepel:
soͅplēpəl (L423p Stokkem)
|
lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || pollepel
III-2-1
|
18292 |
polsmof |
mof:
mof (L423p Stokkem)
|
polsmof, kort gebreid kledingstuk ter verwarming van pols en hand [sjtoek, polsmof, handmufke, armmufke, molleke, moefke] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33807 |
pommelee, appelschimmel |
(een) geappelde:
gǝapǝldǝ (L423p Stokkem)
|
Paard met ronde, glanzende plekken in de vorm van appels in het haarkleed, van binnen wit en van buiten zwart. De afwisseling van zwarte en witte haren vormt een cirkelvormig patroon, vooral op de schouders en het kruis. [JG 1a, 1b; N 8, 63c, 63d en 63e]
I-9
|
31183 |
pompenmaker |
pompenmaker:
pompǝmē̜kǝr (L423p Stokkem)
|
Koperslager die zich vooral toelegt op het vervaardigen en plaatsen van waterpompen. Toen in L 329 de waterleiding haar intrede deed, bleef daar aanvankelijk pompenmaker het woord om een loodgieter aan te duiden; thans wordt het woord in deze betekenis vrijwel niet meer gebruikt. [N 66, 56; L 34, 17a; monogr.]
II-11
|
31637 |
pompgat |
gietgat:
gēt˲gat (L423p Stokkem),
overloop:
ø̄vǝrlǭp (L423p Stokkem),
pompengat:
pompǝgāt (L423p Stokkem)
|
Het gat in het bovenste gedeelte van het pomphuis waarlangs het water in de pompuitloop kan stromen. In L 423 bestond de overgang tussen de pompuitloop en het pomphuis uit een geelkoperen verdikking die ɛschulpɛ (s0hp) werd genoemd.' [N 64, 133s; N 66, 49s]
II-11
|