33084 |
rijzen, uit de aren vallen |
ruizelen:
ry.zǝlǝ (L423p Stokkem)
|
Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.]
I-4
|
17599 |
rimpels |
rimpsels:
rumpschellen (L423p Stokkem),
rømpšələ (L423p Stokkem)
|
rimpels (in het gezicht) [ZND 41 (1943)]
III-1-1
|
18396 |
ring |
ring:
eneREngk--S (L423p Stokkem)
|
ring [GTP]
III-1-3
|
29911 |
ringen |
trompen:
tro.mpǝ (L423p Stokkem)
|
Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.]
I-12
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
ringen:
reͅŋə (L423p Stokkem)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
34371 |
ringtang |
tromptang:
tromptaŋ (L423p Stokkem)
|
Tang waarmee men het varken een ring in de neus zet. [N 76, 47]
I-12
|
23645 |
rinkelen met de altaarbel |
bellen:
belle (L423p Stokkem)
|
Met deze bel rinkelen, bellen, schellen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20792 |
rins |
garstig:
gaastig (L423p Stokkem),
sterk:
sterk (L423p Stokkem)
|
Een rinse smaak (zuurzoet, gelijk sommige suikerbonbons). [ZND 41 (1943)]
III-2-3
|
32427 |
rits |
bloemenmesje:
bloemenmesje (L423p Stokkem)
|
Werktuig met een gutsvormig lemmet, waarmee met een trekkende beweging smalle sneden op de buitenkant van de klomp worden aangebracht. Zie ook afb. 252. De klompenmaker gebruikt meestal verschillende ritsen waarvan het lemmet is aangepast aan het motief dat hij op de klomp wil aanbrengen. [N 97, 113-116; Bakeman 9]
II-12
|
18214 |
ritssluiting |
tirette (fr.):
tiret (L423p Stokkem)
|
Ritssluiting [DC 64 (1989)]
III-1-3
|