20655 |
rode kool |
rood moes:
rūət mōs (L423p Stokkem)
|
Rode kool (als plant of gewas) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33487 |
rode renet, sterappel |
binnenrode:
bènneroeje (L423p Stokkem)
|
sterappel
I-7
|
24562 |
rododendron |
rododendron:
rododendron (L423p Stokkem)
|
[DC 76 (2002)]
I-7
|
21733 |
roede |
pezerik:
pizǝrek (L423p Stokkem),
roede:
rōj (L423p Stokkem)
|
Elk van de twee zware houten of ijzeren balken die kruislings door de askop gaan. De roeden vormen het lichaam van de vier molenwieken, waarop de hekwerken zijn bevestigd. Zij zitten vastgespied in de kop van de molenas. Een houten roede bestaat uit drie delen: het middenstuk, dat door de askop steekt (de borst) en daarop bevestigd de twee eigenlijke roeden of einden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1a; N O, 6b; Sche 30; monogr.; Vld] || Mannelijk geslachtsdeel. [N 76, 14; monogr.]
I-12, II-3
|
30544 |
roef |
brug:
brøq (L423p Stokkem)
|
Bij de constructie van een zinken dak de strook zink die over de roeflat wordt gewerkt en waarin de opstaande kanten van het dakzink worden opgesloten. Zie ook afb. 85b. [N 64, 150c]
II-9
|
26196 |
roegewant |
kruis:
krȳs (L423p Stokkem)
|
De twee roeden met de vier einden met toebehoren. In l 320a maakte men onderscheid tussen een lang (laŋk) en een kort (kǫrt) gevlucht. [N O, 6c; Sche 29; A 42A, add.; A 42A, 65 add.; A 42A, 62 add.]
II-3
|
34552 |
roep- en lokwoord voor de gans |
piele, wiel, wiele:
pīlǝ, wīǝlǝ, wīǝlǝ (L423p Stokkem)
|
Naast het roepen van namen kan men de ganzen ook lokken door met de tong te klakken of te fluiten. [VC 14, 2p -r-; L 47, 9d; A 6, 6]
I-12
|
34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
pik, pik, pik:
pek, pek, pek (L423p Stokkem),
tie, tie:
tīǝ, tīǝ (L423p Stokkem),
tiet, tiet, tiet:
tit, tit, tit (L423p Stokkem)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
34379 |
roep- en lokwoord voor een big |
kudje, kudje, kudje:
køtšǝ, køtšǝ, køtšǝ (L423p Stokkem)
|
Roep- en lokwoord voor een big. Iets roepen kan ook vervangen worden door een smakkend geluid te maken of door te klakken met de tong. [N 19, 11b; VC 14, 2d r; monogr.]
I-12
|
34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
kuik, kuik, kuik:
kyk, kyk, kyk (L423p Stokkem),
tik, tik:
tek, tek (L423p Stokkem)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|