23977 |
schaamte |
schaamte:
sjëmte (L423p Stokkem)
|
Schaamte [schamte, schèmt. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34381 |
schaap |
schaap:
sǭp (L423p Stokkem)
|
Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.]
I-12
|
33342 |
schaapherder |
herder:
hęrdǝr (L423p Stokkem),
scheper:
šīpǝr (L423p Stokkem),
šīǝpǝr (L423p Stokkem)
|
[A 48, 18a; L 1, a-m; L 26, 32a; S 13; Wi 2; monogr.]Herder die de schapen hoedt, al of niet in dienst van een baas. Het lemma ''schaapherder'' is reeds behandeld in wld I.6 (1.3.16). Onderstaande gegevens zijn een aanvulling daarop. [N 78, 1; JG 1a, 1b; N 19, L 292 add.; monogr.]
I-12, I-6
|
34427 |
schaapsschaar |
schaap(s)scheer:
šǭpšīr (L423p Stokkem)
|
Bepaalde schaar waarmee men schapen scheert. [N 18, 119; monogr.]
I-12
|
28873 |
schaar |
scheer:
šiǝr (L423p Stokkem),
šīǝr (L423p Stokkem)
|
Schaar, gereedschap van kleermaker en naaister. Een goede schaar is gemaakt van staal en ijzer. Het snijvlak van de schaar moet van staal vervaardigd zijn. Het bovenoog, waarin de duim rust, is kleiner en ronder dan het onderoog waarin de vingers rusten (Papenhuyzen III, pag. 9). In dit lemma zijn de vragen ø̄Hoe noemt u de schaar in het algemeen?ø̄ (N 59, 16a), ø̄Hoe noemt u de grote schaar?ø̄ (N 59, 16b), en ø̄Hoe noemt u de kleine schaar?ø̄ (N 59, 16c) samengevoegd. Binnen dit lemma zijn de antwoorden onderverdeeld in drie groepen die beantwoorden aan de driedelige vraagstelling. Zie afb. 8. [N 59, 16a; N 59, 16b; N 59, 16c; N 62, 54; L 45, 14; L A2, 317; Gi 1.IV, 22; MW; S 30; monogr.]
II-7
|
18181 |
schabbernak [znd 42] |
schabbernak:
Schouders, rug (bovendeel).
ṣabərnak (L423p Stokkem)
|
Kent ge een woord schabbernak ? uitspraak + betekenis [ZND 42 (1943)]
III-1-3
|
25043 |
schaduw, lommer |
koelder:
wərzitənindəkø.ldər (L423p Stokkem),
koelte:
- of "lø´mm\\r
kéúltə (L423p Stokkem),
lommer:
lommer (L423p Stokkem),
loëmmer (L423p Stokkem, ...
L423p Stokkem),
wə zette eͅn də lomər (L423p Stokkem),
kéúlt\\"of: -
lŏĕmmər (L423p Stokkem),
scheem:
scheem (L423p Stokkem),
schēēm (L423p Stokkem),
sjeem (L423p Stokkem)
|
(in) de schaduw (zitten) [DC 49 (1974)] || lommer, schaduw || schaduw [DC 42B (1967)], [ZND m], [ZND m] || schaduw (donkere vlek achter een persoon) [DC 49 (1974)] || schaduw (lommer) [RND] || Schaduw. Wij zitten in het lommer,... in de schaduw. [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
21483 |
schafttijd |
eten:
no. əd i.ətə (L423p Stokkem)
|
schafttijd [RND]
III-3-1
|
19129 |
schande |
schande:
schan (L423p Stokkem)
|
Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34435 |
schapenboer |
schaapsboer:
šǭbzbūǝ.r (L423p Stokkem)
|
Landbouwer wiens voornaamste bedrijfstak de schapenkweek is. [JG 1a, 1b]
I-12
|