19536 |
schrobbezem |
schrobber:
šrøbər (L423p Stokkem, ...
L423p Stokkem)
|
bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)] || schrobborstel
III-2-1
|
25893 |
schroefblok |
schroefblok:
šrowf˱blok (L423p Stokkem)
|
Het blok waartussen de bodemstokken geklemd worden. Het bestaat uit twee tegenelkaar geschroefde balken, die in Sint-Truiden (P 176) klemmen (klɛmǝ) en in Tessenderlo (K 353) boombalken (bōmbalǝkǝn) worden genoemd. Zie ook afb. 281.' [N 40, 79]
II-12
|
24374 |
schub |
schub:
sjöb (L423p Stokkem)
|
visschub
III-4-2
|
32593 |
schudden met de riek |
schoggelen:
šoqǝlǝ (L423p Stokkem)
|
Bij het mest spreiden maakt men met de riek telkens al schuddende een slingerende beweging. [N M, 12b; N 11A, 24; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
19565 |
schuier |
klederborstel:
klēͅi̯ərbø̄rstəl (L423p Stokkem)
|
borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19501 |
schuifgrendel |
schoude:
šawf (L423p Stokkem)
|
Toestel waarmee deuren, luiken, etc. gesloten kunnen worden. Het bestaat uit een ronde, volgens de invuller uit Q 193 platte, metalen staaf die schuivend onder haken op een plaat is bevestigd. De schuifgrendel dient om een raam of deur in gesloten toestand vast te zetten. Zie afb. 64. Vgl. ook het lemma 'Krukschuifje'. Zie voor het woordtype 'schoude' ook RhWb (vii), kol. 886, s.v. 'Schalte': ø̄eisener Riegel zum Schieben, durch eine Schlaufe gehend, bei Holztoren, Garten-, Stalltüren, am Fensterladen.ø̄ [N 54, 94a; N 54, 96; L 6, 50; monogr.]
II-9
|
23385 |
schuifje van de biechtstoel |
deurtje:
deurke (L423p Stokkem)
|
Het afsluitbare traliewerk, de schuif in de biechtstoel. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19555 |
schuimspaan |
schuimlepel:
sjüümliɛpəl (L423p Stokkem),
šumlēpəl (L423p Stokkem)
|
schuimspaan [ZND 42 (1943)] || schuimspaan, schuimlepel [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21370 |
schuld |
schuld:
šaut (L423p Stokkem),
ps. letterlijk omgespeld volgens Frings.
šōͅuu̯t (L423p Stokkem),
šøͅlt (L423p Stokkem)
|
Geldschuld, schuld die men nog moet betalen [N 21 (1963)] || schuld [ZND m]
III-3-1
|
18102 |
schurft |
rui:
reyj (L423p Stokkem),
schulpen:
šø.lpǝ (L423p Stokkem)
|
Een zeer hardnekkige, heftig jeukende huidaandoening, die kan leiden tot sterke vermagering en zelfs tot totale uitputting van de aangetaste dieren. Schurft wordt veroorzaakt door verschillende soorten mijten, voor ieder dier weer verschillend. Zie ook het lemma ''schurft'' in wbd I.3, blz. 479-481. [N 3A, 89; N 52, 13; A 48A, 26; monogr.] || schurft: hoe heet de besmettelijke huidziekte, die een ondragelijke jeuk veroorzaakt tussen de vingers, aan de polsen (fr. gale) ? [ZND 42 (1943)]
I-11, III-1-2
|