33096 |
spits, kop van de mijt |
kop:
kop (L423p Stokkem)
|
Het bovenste stukje van het dak van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
24359 |
spitsmuis |
scheermuis:
sjèèrmoeës (L423p Stokkem)
|
spitsmuis
III-4-2
|
32749 |
spitten |
graven:
grãvǝ (L423p Stokkem)
|
In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.]
I-1
|
34582 |
sporten |
sprootsen:
sprōtsǝ (L423p Stokkem)
|
De scheien die de ladderbomen met elkaar verbinden. [JG 1a, JG 1b]
I-13
|
20449 |
spotnaam voor hoge hoed |
buis:
buis (L423p Stokkem)
|
hoed, hoge ~: spotbemaningen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
24249 |
spreeuw |
spreeuw:
spri:yw (L423p Stokkem),
sprieuw (L423p Stokkem),
sprieëw (L423p Stokkem)
|
spreeuw [Willems (1885)], [ZND 43 (1943)]
III-4-1
|
23602 |
sprenkelen met de wijwaterkwast |
met wijwater sprenkelen:
met wiewater sprinkele (L423p Stokkem)
|
Met de wijwaterskwast sprenkelend door de kerk gaan, de besprenkeling met wijwater aan het begin van de hoogmis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34055 |
springstier |
springduur:
sprɛ.ŋdø̄r (L423p Stokkem)
|
[JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
24382 |
sprinkhaan |
sprinkhaan:
sprenkhaan (L423p Stokkem)
|
sprinkhaan [Willems (1885)]
III-4-2
|
21545 |
sprookje |
vertelseltje:
vərtɛlsəlkə (L423p Stokkem)
|
hoe heet een kindervertelsel ? kent ge nog een woord sage ? (uitspraak) [ZND 42 (1943)]
III-3-1
|