| 17777 |
voet |
voet:
vōt (L423p Stokkem),
vōt (L423p Stokkem),
voetrand:
vōtrant (L423p Stokkem)
|
Het voetstuk dat onder aan de mand wordt gevlochten om beschadiging van de mand te voorkomen. Een versleten voet kan worden vervangen. [N 40, 59; N 40, 60; N 40, 68] || voet [ZND m]
II-12, III-1-1
|
| 23028 |
voetbalwedstrijd |
match:
match (L423p Stokkem)
|
Voetbalwedstrijd.
III-3-2
|
| 19812 |
voetenbankje |
voetbankje:
vootbenkske (L423p Stokkem)
|
Het bankje om de voeten op te zetten [vootebenkske?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
| 33732 |
voetgangershek |
padmolentje:
pātmø̄lǝkǝ (L423p Stokkem)
|
Een smalle doorgang tussen weien of landerijen. Men kent verschillende vormen zowel van ijzer als van hout gemaakt. Nogal toegepast is een houten of een ijzeren kruis dat kan draaien op een zware paal. Verder komen voor een draaiende haspel of draaimolentje, een hek van latwerk, drie palen in een driehoek geplaatst, twee horizontale balken waar men doorheen moet kruipen, een klapdeurtje of vaste palen die een bocht vormen. De benamingen voor de verschillende vormen wijken zo weinig van elkaar af dat ze in één lemma zijn ondergebracht. [A 25, 6; A 25, 8; L 19B, 5a; L 19B, 6; S 43; monogr.]
I-8
|
| 23604 |
voetgebeden |
voetgebeden:
vootgebeje (L423p Stokkem)
|
De gebeden aan de voet van het altaar, de voetgebeden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 31351 |
voetjespasser |
binnenpasser:
bęnǝpɛsǝr (L423p Stokkem)
|
Passer met rechte benen waarvan de uiteinden naar buiten zijn omgebogen. De voetjespasser wordt gebruikt om de binnenmaten van een hol voorwerp op te meten. Zie ook afb. 84. [N 33, 252j; N 64, 80b; N 66, 1b]
II-11
|
| 32518 |
voetwissen |
toppen van de wis:
topǝ van dǝ wes (L423p Stokkem),
voethout:
vōthǫwt (L423p Stokkem),
vōtǫwt (L423p Stokkem)
|
De wissen waarmee het voetstuk wordt gevlochten. Het vlechten van de voet werd in Maastricht (Q 95): een voetje deronder werken (ǝn vø̄tšǝ dǝrondǝr węrǝkǝ) genoemd. [N 40, 68; N 40, 69]
II-12
|
| 17778 |
voetzool |
zool:
zōl (L423p Stokkem)
|
hoe heet het onderste vlak van de voet [ZND 40 (1942)]
III-1-1
|
| 24268 |
vogel, algemeen |
gevogel:
geveugel (L423p Stokkem),
gevuchel (L423p Stokkem),
vogel (enk.):
vogel (L423p Stokkem)
|
gevogelte [Willems (1885)] || vogel [Willems (1885)]
III-4-1
|
| 24487 |
vogelmuur |
mier:
mīr (L423p Stokkem)
|
Stellaria media L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland en braakliggende gronden met kleine donkere zaadjes en groene blaadjes. Het groeit laag boven de grond in samenhangende trossen en bloeit van februari tot november met kleine witte bloempjes. Kippen (en kanaries) eten het graag en sommige benamingen wijzen ook hierop. De lengte varieert van 10 tot 40 cm. Het is bekender onder de oude naam muur. Voor weie (wilgen) zie ook de toelichting bij het lemma Hanepoot. [JG 1a, 1b, 2c; A 60A, 59; monogr.]
I-5
|