34059 |
vrouwelijk kalf |
vaarzenkalf:
vē.rzǝ[kalf] (L423p Stokkem),
vaarzenkalfje:
vē̜rzǝ[kalfje] (L423p Stokkem)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
34477 |
vrouwelijk kuiken |
hennetje:
henkǝ (L423p Stokkem)
|
[N 19, 41a; monogr.]
I-12
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
germ:
germ (L423p Stokkem),
gęrǝm (L423p Stokkem),
schaap:
šǭp (L423p Stokkem)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
34308 |
vrouwelijk varken |
zoog:
zō.x (L423p Stokkem),
zōǝx (L423p Stokkem),
zǭx (L423p Stokkem)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
21920 |
vrouwelijke duif |
zij:
zei (L423p Stokkem),
zêij (L423p Stokkem),
met stoottoon
zij (L423p Stokkem)
|
Duif, vrouwelijk. [ZND 39 (1942)] || Duivin. || Wijfjesduif. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
34543 |
vrouwelijke eend |
eend:
ē̜nj (L423p Stokkem)
|
[L 1a-m; JG 1a, 1b; S 18; A 6, add.]
I-12
|
34550 |
vrouwelijke gans |
gans:
gáu̯s (L423p Stokkem),
hen:
en (L423p Stokkem)
|
[A 6, 5b; L 1a-m; JG 1a, 1b; S 9; monogr.]
I-12
|
34447 |
vrouwelijke geit |
geit:
gęi̯.t (L423p Stokkem),
germ:
germ (L423p Stokkem),
gęrǝm (L423p Stokkem)
|
[N 77, 82; N 77, 79; JG 1a, 1b; N 19, L 322 add.; monogr.]
I-12
|
19961 |
vrouwelijke hond, teef |
moer:
mōr (L423p Stokkem)
|
teef [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
20124 |
vrouwelijke kat |
moer:
mōr (L423p Stokkem)
|
moerkat, vrouwelijke kat [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|