32523 |
bodem- en dekselstekken |
beugels:
bȳgǝls (L423p Stokkem)
|
De dikke wissen waarmee het geraamte van de bodem, het binnendeksel of het buitendeksel gevormd kan worden. [N 40, 80]
II-12
|
32499 |
bodemhout |
beslagwissen:
bǝslāxwesǝ (L423p Stokkem),
bodemhout:
bōjǝmǫwt (L423p Stokkem)
|
Wissen waarmee men de bodem vlecht. [N 40, 48; monogr.]
II-12
|
32500 |
bodemkruis |
bindwerk:
bejnjtwɛrǝk (L423p Stokkem),
bodemkruis:
bōǝjǝmkrȳs (L423p Stokkem),
kruis:
krȳs (L423p Stokkem)
|
Hartstuk van de bodem, bestaande uit kruislings gelegde bodemstekken. Zie ook afb. 270. [N 40, 42; N 40, 46]
II-12
|
32404 |
bodemmes |
bodemmes:
bodemmes (L423p Stokkem)
|
Licht gebogen, aan beide zijden snijdend mes met lange steel, dat met name wordt gebruikt om de ruw bewerkte bodem van de geheulde klomp bij te snijden en glad af te werken. Zie ook afb. 244. [N 97, 22; N 97, 25; A 29a, 8a-b; A 29a, 11a-b; Bakeman 9; monogr.]
II-12
|
32498 |
bodemstekken |
bodemstekken:
bōjǝmstɛkǝ (L423p Stokkem)
|
De wissen die in kruisvorm worden gelegd om de bodem van de mand te vormen. Zie ook afb. 269. [N 40, 42; N 40, 43; N 40, 46]
II-12
|
21300 |
boek |
boek:
bōg (L423p Stokkem),
bōk (L423p Stokkem)
|
boek [ZND 44 (1946)], [ZND m]
III-3-1
|
32982 |
boekweit |
boekweit:
bōkǝnt (L423p Stokkem)
|
Fagopyrum esculentum Moench. Een graansoort die gemakkelijk groeit op weinig vruchtbare grond. Boekweit kent geen aren; de korrels hangen in trosjes aan vertakkingen van de stengel. Het zaad is licht en wordt zeer dun gezaaid, slechts 20 kg per hectare. De samenstelling boekweit, -letterlijk "beuke-tarwe" (boek is wisselvorm van beuk), vanwege de drievlakkige vrucht- is kennelijk al snel ondoorzichtig geworden, temeer omdat het element ''weit'' voor "tarwe" in het zuiden van het Nederlandse taalgebied tot de uiterste oostrand beperkt was (zie het lemma ''tarwe'' (1.2.8) met kaart 8). Er zijn dan ook talrijke contractie-vormen ontstaan; het WNT geeft: boekeit, boeket, boekent. In de XVe eeuw is het gewas vanuit Aziē naar Europa ingevoerd; de eerste attestatie in het Nederlandse taalgebied dateert van 1440. De zegsman van K 278 merkt op: "Boekweit en koolzaad werden gewoonlijk alleen op het veld gedorst omdat het geen vervoer verdragen kon." Volgorde van de varianten 1) twee volledige syllaben 2) tweede syllabe toonloos 3) n-epenthese in tweede syllabe. Zie afbeelding 1, f.' [JG 1a, 1b; L 1 a-m; L lijst graangewassen, 1; R 3, 26; S 4; Wi 18; monogr.]
I-4
|
21301 |
boer |
boer:
bōər (L423p Stokkem),
bōǝr (L423p Stokkem),
būr (L423p Stokkem),
dənīələn dāg isər al bɛi wøͅləmkə, bɛi blaŋkārt, bɛi žaŋkə, bɛi də būr, bɛi də šr (L423p Stokkem),
labeurder:
labø̄rdǝr (L423p Stokkem)
|
boer [ZND m] || De hele dag is hij al bi Willempje, bij Blancquaert, bij Jantje, bij de boer, bij de timmerman, bij grootvader, bij mij, bij u (enkv.), bij hem, bij haar, bij ons, bij u (mv), bij hun [ZND 44 (1946)] || Waar de aangegeven meervoudsvorm afwijkt van de regelmatige -ǝ(n) achtervoeging, is dat hier opgenomen. Op kaart 5 zijn de verspreidingsgebieden van de Nederlandse afleidingen labeurder "boer" en labeuren "boeren" en "hard werken" van het Franse labeur aangegeven. [N 5A, 95b; A 3, 37; A 16, 22; A 20, 1b; L 1, a-m; L 4, 37; L 14, 6; S 4 en 6; Wi 15; monogr.]
I-6, III-3-1
|
22604 |
boer in het kaartspel |
boer:
boer (L423p Stokkem, ...
L423p Stokkem),
gek:
gek (L423p Stokkem)
|
Boer: Ruiten boer (in het kaartspel). [ZND 42 (1943)] || En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - IV. Boer. [DC 52 (1977)]
III-3-2
|
20681 |
boerenkool |
groen moes:
grø̄n mōs (L423p Stokkem)
|
Boerenkool (boeremoes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|