17575 |
weerborstel |
borstel:
bø̄rstǝl (L423p Stokkem)
|
Harde, dikke en stijve stekelharen met een draaiing erin voor op de rug van het varken. [N 76, 13; N 28, 31]
I-12
|
25110 |
weerlichtx |
weerlicht:
wairleech (m.)
wēͅrlèx (L423p Stokkem)
|
weerlicht waarvan men de eigenlijke straal niet ziet, oplichtend aan de horizon [zeebrand] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
23708 |
weesgegroet |
weesgegroet:
weesgegroet (L423p Stokkem)
|
Het gebed "Weesgegroet Maria", "Ave Maria", groetenis [jejruust zais(t) de Maria]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23719 |
weesgegroetkralen |
gewone kralen:
gewoen kralle (L423p Stokkem)
|
De Weesgegroet-kralen (53 stuks). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21247 |
weg |
weg:
wi.əx (L423p Stokkem),
žaŋ ɛid ənən dikə stɛk op tə wiɛ chɛin ligə (L423p Stokkem)
|
Jan heeft een dikke stok op de weg zien liggen [ZND 46 (1946)] || weg [RND]
III-3-1
|
23869 |
wegbereiders van de processie |
bijlenmannen:
bielemanne (L423p Stokkem)
|
De groep (militairen, leden van de schutterij) die in de processie vooruit loopt en de eventuele hindernissen opruimt die de processie op haar weg vindt [bielemaander, bielemennekes]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
33663 |
wei |
griend:
grēnš (L423p Stokkem),
groes:
grōs (L423p Stokkem),
wei:
wē̜i̯ (L423p Stokkem),
węi̯ (L423p Stokkem, ...
L423p Stokkem)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-11, I-8
|
31290 |
wellen, lassen |
wellen:
wɛlǝ (L423p Stokkem)
|
Twee of meer stukken ijzer of staal tot een geheel verbinden. Bij het wellen worden de randen van de delen eerst wigvormig afgewerkt en in het vuur gloeiend gemaakt. Vervolgens verwijdert men het laagje verbrand ijzer dat zich op het metaal heeft gevormd, door er welpoeder overheen te strooien. Dan haalt men de stukken uit het vuur en legt ze op elkaar waarna men ze door hamerslagen met elkaar verenigt. Bij het elektrisch lassen worden twee of meer metalen delen aan elkaar verbonden door deze op de lasplaats tot smelten te brengen. De daarvoor benodigde hitte wordt opgewekt door een elektrische ontlading, de vlamboog. Deze vlamboog ontstaat doordat de stroom, die door een lastransformator wordt geleverd, de luchtspleet tussen de elektrode van het lasapparaat en het te lassen materiaal moet overbruggen. De laselektrode smelt daarbij tevens en voegt metaal toe waarmee de lasnaad wordt opgevuld (Handboek Gereedschap, pag. 276). De verhevenheid die op deze wijze op het werkstuk ontstaat, wordt in L 424 een slek (slɛk) genoemd. Bij het autogeen lassen werkt men met een lasbrander waarin een brandstof als waterstof, lichtgas of acetyleengas wordt samengevoerd met een verbrandingsmiddel (meestal zuurstof) met als resultaat een bijzonder hete steekvlam. Vgl. voor de woordtypen souderen (P 213) en solderen (Q 188) het Franse ɛsouderɛ, dat onder meer ook "wellen" en "lassen" kan betekenen.' [monogr.; N 33, 189, add.]
II-11
|
32633 |
wentelploeg |
dobbele ploeg:
dǫbǝl [ploeg] (L423p Stokkem),
melotte:
mǝlǫt (L423p Stokkem)
|
Een wentelploeg is een karploeg met tenminste twee ploeglichamen, die - boven elkaar aan de ploegboom bevestigd - elkaars spiegelbeeld vormen en bij het keren samen met de ploegboom 180° worden gedraaid. Aan de boom van zulk een ploeg zitten gewoonlijk ook twee kouters en twee voorscharen. Vroeger kon de wentelploeg ook een voet- of radploeg zijn. Omdat de ploegboom van een dergelijke ploeg niet in zijn geheel gedraaid kon worden, was het dubbele ploeglichaam draaibaar bevestigd aan het achterstuk van de ploegboom. Dit type wentelploeg heet achterwentelaar of staartwentelaar. Een voet- of radploeg met een ploeglichaam dat onder de ploegboom door gewenteld kan worden, wordt wel onderwentelaar genoemd. [JG 1b + 1b; JG 2a-1, 6 ; JG 2b-4, 1; N 11, 30; N 11A, 71 + 72 + 73; N J, 10 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; monogr.]
I-1
|
24071 |
wereldgeestelijke |
priester van het bisdom:
preester van et bisdom (L423p Stokkem),
wereldlijke priester:
weireldlicke preester (L423p Stokkem)
|
Een wereldgeestelijke, priester van een bisdom. [N 96D (1989)]
III-3-3
|