e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stokkem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
werk (zn.) werk: wɛrG (Stokkem) Eerst uw werk afmaken! [ZND 23 (1937)] III-3-1
werkbank werkbank: werǝk˱baŋk (Stokkem) De houten of metalen bank waarop de smid, loodgieter en koperslager het metaal kunnen bewerken. Vaak zijn er in het werkblad gaten aangebracht waarin tassen, staken etc. kunnen worden gestoken. De woordtypen schroefbank (L 290, 291, P 176b, Q 88) en vijsbank (P 47) duiden op een werkbank waarop een bankschroef is aangebracht. [N 33, 279; N 64, 30a; N 66, 11a] II-11
werkblok korfblok: kø̜rǝf˱blǫk (Stokkem) De houten plank waar de mand op staat tijdens het eerste stadium van het vlechten. In Weert (L 289) stond de mand op een wiel, zodat de mand gedraaid kon worden. Er staken twee pinnen uit waarmee de bodem vast kon worden gezet. [N 40, 77] II-12
werken werken: də. woərə drɛi ma.n dɛi in də bəs mo.štə wirəkə (Stokkem), wirəkə (Stokkem), əp stə tot nouw mo:tə wirəkə (Stokkem) Er waren drie mannen die in het bos moesten werken [ZND 46 (1946)] || Hebt gij tot nu moeten werken ? [ZND 46 (1946)] || werken [RND] III-3-1
werken op de boerderij labeuren: labø̜̄rǝ (Stokkem) Ook te verstaan als het doen van huishoudelijk werk in het boerenbedrijf. De belangrijkste termen in taalgeografische zin zijn ongetwijfeld schommelen en keuteren; deze zijn dan ook in kaart gebracht; vergelijk nog de behandeling van schommelen in Goossens 1963b. De op Nederlandse bodem ontstane afleiding labeuren van het Franse leenwoord labeur is in de semasiologische kaart 5 ondergebracht. Verreweg het grootste deel van de andere opgaven zijn expressief geladen uitdrukkingen met velerlei connotaties voor "hard werken, zich afsloven" in het algemeen. [JG 1b; L 8, 149, S 47; monogr. add. uit N 5A, 95a; L 37, 11c] I-6
werkkleding blauw kostuumpje: blǫw kǝstȳmkǝ (Stokkem) In dit lemma zijn een aantal benamingen voor delen van de werkkleding van de smid en loodgieter bijeengeplaatst. Manchester in het woordtype manchesterboks verwijst naar het materiaal waarvan werkkleding vaak wordt gemaakt. Zie ook het lemma "ribfluweel, (koord)-manchester" in Wld ii.7, pag. 14. [N 33, 380; N 64, 163b] II-11
werkschoen akkerschoen: akkersjoon (Stokkem) ploegschoenen [bow-, werkschoon] [N 24 (1964)] III-1-3
wervel wervel: wervǝl (Stokkem) Blokje hout, dat draaibaar om een spijker op de kozijnstijl is aangebracht en dient om deuren van kastjes en schuurtjes gesloten te houden. In het gebied rond Weert werd het ook voor vensterluiken gebruikt. Zie ook 'Limburgs Idioticon', pag. 291, s.v. 'wölverke', het, ø̄Nachtslotje. 't Is de kantuitspraak van wervelke. Geh. St-Truiden.ø̄ [A 27, 32a-b; monogr.] II-9
wervelwind duivelsdraai: dyvəlsdrɛj (Stokkem), wervelwind: ene wervelwentj  ənə weͅrvəlweͅnt⁄ (Stokkem), laatste teken lijkt bij de informant op een uitgerokken S  wIrvəlwInS (Stokkem), wervelwindel: wervelwindel (Stokkem) wervelwind [hauwmauw, remouw, hauw, ow, mouwmeuke, windroes] [N 22 (1963)] || Wervelwind. Hoe noemt men een ronddraaiende wind, die stof en zand van de grond doet opwervelen of water als een zuil omhoogzuigt ? (Nederl. wervelwind, in heviger vorm wel cycloon. N.B. Het Zeeuws-vlaamse nikkelstaart, het Drentse nokstaart, enz. doen ve [ZND 49 (1958)] III-4-4
wesp wesp: wesp (Stokkem), wisp (Stokkem), wespel: wispel (Stokkem) wesp [Willems (1885)], [ZND 27 (1938)] III-4-2