| 32859 |
wilde zuring |
zurkel:
zørkǝl (L423p Stokkem)
|
Wilde zuring of veldzuring, een algemeen voorkomende plant met rood uitziende stelen en een losse aarachtige bloemtop die in de weiden en langs de sloten groeit: Rumex acetosa (tot 50 cm hoog) of Rumex acetosella (25 cm hoog). Botanici onderscheiden vele variëteiten, die ongetwijfeld tussen de onderstaande namen zijn terug te vinden. Naamsverwarring met de klaverzuring (Oxalis acetosella), die van een andere familie is dan de veldzuring, slechts 10 cm hoog en met drietallige blaadjes gelijkend op de gewone klaver, is zeker niet uit te sluiten. De meest voorkomende volksnamen voor deze plant bevatten het element klaver-; daarom zijn deze apart geplaatst (groep B). Onder C staan nog enkele volksnamen die doorgaans andere planten aanduiden, zoals hazebrood (voor Luzula, veldbies), hondsribbe (voor Plantago lanceolata, smalle weegbree) en suikerij (voor Taraxacum, paardebloem); zie ook de toelichting bij het lemma ''oude grassoorten''. Wel moet onderscheid gemaakt worden tussen de hier behandelde wilde zuring die als onkruid wordt beschouwd en die de koeien niet eten (en dus moet worden bestreden) en de tamme zuring die als groente wordt gekweekt. De Limburgse volksnamen voor deze laatste plant komen ter sprake in de afleveringen over het Boerenhuis bij de moestuin. Zie afbeelding 1.' [N 14, 84a; JG 1b, 2c; L 34, 57; monogr.]
I-3
|
| 25207 |
wind (alg.) |
wind:
ps. omgespeld volgens Frings.
weͅnš (L423p Stokkem)
|
wind [ZND 13 (1925)]
III-4-4
|
| 26176 |
windborden |
stormplanken:
stǫrǝmplɛŋk (L423p Stokkem
[(id)]
)
|
De planken die tussen voorzoom en roedebalk worden geplaatst om de windvang te vergroten. [N O, 4a; A 42A, 67; Sche 35]
II-3
|
| 24434 |
winde |
winde:
wènj (L423p Stokkem)
|
winde (vis)
III-4-2
|
| 25160 |
winderig weer |
het boest:
bouze
bōͅuzə (L423p Stokkem),
ruw (weer):
roow weir
row wēr (L423p Stokkem),
schouw weer:
sjoow weir
šow wēr (L423p Stokkem)
|
winderig weer [zuchtig] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
| 25958 |
windmolen |
windmolen:
węnj(tj)š[molen] (L423p Stokkem)
|
Een molen die door de wind wordt aangedreven. De windmolen kan worden onderverdeeld in twee belangrijke hoofdgroepen: de standerdmolen en de Hollandse molen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [Sche 2; Grof 2; monogr.; N D add.]
II-3
|
| 33832 |
windzuiger |
windzuiker:
węnjt˲zȳ.gǝr (L423p Stokkem)
|
Paard dat zich bijv. op de rand van een deur of voerbak vastklemt en met een klokkend geluid lucht naar binnen zuigt, die in de plaats van in de longen in de maag terechtkomt. Door te veel lucht in de maag kan het koliek (zie het lemma ''buikkrampen'' (7.4)) krijgen. [JG 1a, 1b; N 8, 62q, 84f en 85; A 48A, 41b en 41c]
I-9
|
| 18434 |
winkelhaak |
haak:
ǭk (L423p Stokkem),
t-lat:
tēlat (L423p Stokkem),
winkelhaak:
weŋkǝlǭk (L423p Stokkem)
|
Haak waarvan de armen een hoek van 900 vormen. Met de winkelhaak wordt haaks afgetekend of kunnen werkstukken op hun haaksheid worden gecontroleerd. De winkelhaak kan L- of T-vormig zijn uitgevoerd en al dan niet van een aanslag (blok) of maatverdeling zijn voorzien. De T-vormige winkelhaak wordt ook T-haak of kruishaak genoemd. Zie ook het lemma "winkelhaak" in Wld II.9, pag. 10 en afb. 76. [N 33, 318a; N 33, 318c-d; N 64, 79b; monogr.]
II-11
|
| 21566 |
winkelkorf |
boodschapmandje:
ə bōdsjapmeͅndjə (L423p Stokkem)
|
Korf of zak die aan de arm gedragen wordt wanneer men naar de winkel gaat. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
| 22770 |
winnen |
winnen:
(w)Ene (L423p Stokkem),
wennen (L423p Stokkem),
weͅnə (L423p Stokkem)
|
winnen [GTRP (1980-1995)] || Winnen. [Willems (1885)], [ZND m]
III-3-2
|