32483 |
wissen blekken |
schillen:
šę ̝lǝ (L423p Stokkem),
stropen:
strø̜jpǝ (L423p Stokkem),
wissen stropen:
wesǝ strø̜jpǝ (L423p Stokkem)
|
De grauwe wissen van de schors ontdoen. Dit werk gebeurt met een blekijzer of door middel van een blekmachine. Het blekken levert een witte wis op. Iemand die wissen van de schors ontdoet wordt in Meeswijk (L 424) stroper (strø̜jpǝr) genoemd. [N 40, 22; N 40, 26; monogr.]
II-12
|
32470 |
wissen kappen, snijden |
hout houwen:
awt˱ awǝ (L423p Stokkem),
wissen kappen:
wesǝ kapǝ (L423p Stokkem)
|
De volgroeide wissen met behulp van het wissenmes afkappen of -snijden. [N 40, 8]
II-12
|
32479 |
wissen koken |
wissen koken:
wesǝ kōkǝ (L423p Stokkem)
|
Ongepelde wissen koken zodat ze na het pellen een mooie bruine kleur hebben. Het koken bevordert ook dat de wis gemakkelijker ontschorst kan worden. [N 40, 21]
II-12
|
32476 |
wissen mijten |
(een) mijt maken:
ęn mīt mākǝ (L423p Stokkem),
stapelen:
stāpǝlǝ (L423p Stokkem)
|
De schoven grauwe wissen tot een mijt opstapelen. [N 40, 16]
II-12
|
32473 |
wissen schoven |
binden:
bę ̝njǝ (L423p Stokkem),
in busselen binden:
en bøsǝlǝ bęnjǝ (L423p Stokkem),
en bø̜̄sǝlǝ bęnjǝ (L423p Stokkem),
en bø̜̄sǝlǝn bęnjǝ (L423p Stokkem)
|
De geschilde wissen in schoven binden met als doel ze buiten in zon en wind te drogen. [N 40, 33] || De ongeschilde wissen tot pakken binden. [N 40, 15]
II-12
|
32472 |
wissen sorteren |
sorteren:
sǫrtērǝ (L423p Stokkem),
wissen aftrekken:
wesǝn āftrękǝ (L423p Stokkem)
|
De gekapte wissen op maat sorteren. Bij het sorteren wordt een hoeveelheid wissen in een ondiepe put of een schuin in de grond geplaatste ton gezet. De langste wissen worden dan vervolgens aan de bovenzijde vastgepakt en door middel van een schuddende beweging gescheiden van de kortere wissen. Deze handeling wordt herhaald tot alle wissen op lengte gerangschikt zijn. [N 40, 11]
II-12
|
32497 |
wissen weken |
(de) wissen weken:
dǝ wesǝ węjkǝ (L423p Stokkem)
|
De wissen in water onderdompelen om ze soepeler te maken. Grauwe wissen dienen, afhankelijk van de omstandigheden, één √† twee weken te weken, witte wissen en buffwissen één √† twee uur. [N 40, 20; monogr.]
II-12
|
32465 |
wissenkweker |
wissenboer:
wesǝbūr (L423p Stokkem),
wesǝbūǝr (L423p Stokkem)
|
Persoon die wissen kweekt en verhandelt, zonder ze zelf te verwerken. [N 40, 12]
II-12
|
32471 |
wissenmes |
houtwapen:
ǫwtwǭpǝ (L423p Stokkem),
kapmes:
kapmęs (L423p Stokkem),
zekel:
zīkǝl (L423p Stokkem)
|
Het -vaak sikkelvormige- werktuig waarmee de wissen worden gekapt. Zie ook afb. 261. [N 38, 6 add.; N 40, 9; monogr.]
II-12
|
32477 |
wissenmijt |
hoop:
ǫwp (L423p Stokkem),
mijt:
męjt (L423p Stokkem)
|
Een stapel grauwe wissenschoven die in de buitenlucht liggen te drogen. [N 40, 16; N 40, 17]
II-12
|