| 17644 |
zijde |
zij(de):
zi-j (L423p Stokkem)
|
Natuurprodukt dat wordt verkregen bij het afwikkelen van de cocons waarmee het zijderupsje zich omhult totdat het zich ontpopt tot vlinder (Morand, pag. 58). Het is de grondstof voor weefsels. [N 62, 79a; N 62, 75c; N 59, 201; L 8, 117; MW; monogr.]
II-7
|
| 20937 |
zijde spek |
zij:
ze̝i (L423p Stokkem)
|
zijde spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
| 18680 |
zijden omslagdoek |
foulard (fr.):
v(ə)lār (L423p Stokkem)
|
omslagdoek, zijden ~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 34580 |
zijladder |
leier:
lęi̯.ǝr (L423p Stokkem),
leiers:
lęi̯ǝrǝ (L423p Stokkem)
|
Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.]
I-13
|
| 32947 |
zijladders van de oude kar |
ledders:
lęi̯ǝrǝ (L423p Stokkem)
|
De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a]
I-3
|
| 23804 |
zijn pasen doen |
zijn pasen houden:
zenne paose auwe (L423p Stokkem)
|
De Paascommunie doen [de oeëster hauwe]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
| 23805 |
zijn pasen houden |
pasen houden:
Paose auwe (L423p Stokkem),
zijn pasen houden:
zenne Paose auwe (L423p Stokkem)
|
Zijn Paasplicht vervullen, zijn Pasen houden, d.w.z. in de Paastijd, rond Pasen te biecht en te Communie gaan [ziene paose ha.lde, zien Paoskemunie doon]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
| 23360 |
zijpad |
zijgang:
zijgank (L423p Stokkem)
|
Elk van beide zijgangen [zijpad?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
| 27824 |
zijwand |
bredden:
brē.ǝr (L423p Stokkem),
zijplank:
zēi̯plaŋk (L423p Stokkem),
zijplanken:
zii̯plɛ.ŋk (L423p Stokkem)
|
Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13
|
| 22771 |
zingen |
zingen:
zenge (L423p Stokkem),
zengen (L423p Stokkem),
zènge (L423p Stokkem)
|
III. zingen; hij zong; gezongen. [ZND 25 (1937)] || Zingen. [Willems (1885)]
III-3-2
|