24345 |
zwarte bladluis |
meelde:
miel(j)e (L423p Stokkem)
|
bladluizen
III-4-2
|
18365 |
zwarte gebreide dameskous |
sporthoos:
sportoase (L423p Stokkem)
|
dameskousen, zwarte gebreide ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34039 |
zwarte koe |
zwarte koe:
žwartǝ [koe] (L423p Stokkem)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 129]
I-11
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
kraag:
kraag (L423p Stokkem),
krōͅx (L423p Stokkem, ...
L423p Stokkem)
|
kraai [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-1
|
24865 |
zwarte nachtschade |
nachtschade:
naxšāi̯ (L423p Stokkem)
|
Solanum nigrum L. subsp. nigrum. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in moestuinen en open bermen met witte stervormige bloempjes en giftige zaden in de vorm van zwarte (rijpe) of groene tot gele (onrijpe) bessen of bolletjes. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 5 tot 60 cm. Het type wiemelen is een variant van ɛwiemerenɛ, uit ɛwijn-berenɛ, "aalbessen". Bij tinkruid wordt opgemerkt: "men schuurt er tin mee". [JG 1a, 1b, 2c; A 43, 10; A 60A, 69; monogr.]
I-5
|
19541 |
zwavelstok |
zwegeltje:
zwēgəlkə (L423p Stokkem)
|
zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33995 |
zweep |
smik:
smek (L423p Stokkem),
zweep:
zwēp (L423p Stokkem)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|
34214 |
zweep van de koeherder |
smik:
smek (L423p Stokkem)
|
Zweep om bijvoorbeeld de koeien naar de stal te brengen. [N 18, 146]
I-11
|
18055 |
zwellen |
zwellen:
zwellen (L423p Stokkem)
|
zwellen [ZND m]
III-1-2
|
22826 |
zwemmen |
zwemmen:
z(w)ume (L423p Stokkem),
zwĕmmen (L423p Stokkem),
zwömme (L423p Stokkem),
zwömən (L423p Stokkem)
|
zwemmen [GTRP (1980-1995)], [RND] || Zwemmen. [Willems (1885)]
III-3-2
|