33164 |
aardappelstruik |
struik:
strū.k (L423p Stokkem)
|
Het geheel van de aardappelplant of aardappelbos: wortels, stengels. bladeren en bloemen. In het lemma en op de kaart is aangetekend waar zich de opvallende monoftong /u/ bevindt in struik, terwijl men een diftong of palatalisering zou verwachten; zie Stevens 1951, 249. Voor de fonetische documentatie van de typen aardappel en patat, zie het lemma Aardappel. [N 12, 5; JG 1a, 1b; A 23, 17c; Lu 1, 17c; monogr.]
I-5
|
33197 |
aardappelwiedhak |
opreekhaak:
ǫprękhǭk (L423p Stokkem),
ǫpręqǭk (L423p Stokkem)
|
De hak die gebruikt wordt bij het wieden van een aardappelveld. Vaak is het hetzelfde stuk gereedschap als de aanhooghak. De zegsman van L 290 merkt op: "een door de smid omgebogen riek". Vergelijk ook het lemma Kromme Riek. Ook de mesthaak wordt voor dit doel benut; het is uitdrukkelijk opgegeven in: L 324, 378, 420, 0426, Q 39, 71, 111, 192, 198. Zie voor de fonetische documentatie het lemma Mesthaak in aflevering I.1, pag. 12. [N 12, 35; N 18, 58; monogr.]
I-5
|
33199 |
aardappelziekten |
aardappelenkrankte:
ē.rpǝlǝkrɛŋdǝ (L423p Stokkem),
aardappelenziekte:
ē.rpǝlǝzēktǝ (L423p Stokkem)
|
Door de intensieve cultuur van aardappelen en omdat men de pootaardappelen won uit de oogst van eigen veld van het jaar ervoor, was de aardappelplant bijzonder vatbaar voor allerlei ziekten. Het aantal ziekten is dan ook zeer groot en het aantal opgaven voor aardappelziekten navenant. Aan de hand van de opgaven is hier de volgende indeling aangehouden: schimmel- en bacterieziekten, virusziekten en voedingsziekten, telkens, waar mogelijk met enkele onderafdelingen. De bijzonderheden worden in het corpus van het lemma gegeven. Vergelijk ook het WBD, I, aflevering 8, 1478-1480. [N 12, 8; monogr.]
I-5
|
33482 |
aardbei |
aardebeer:
èèrebaer (L423p Stokkem)
|
aardbei
I-7
|
20735 |
aardbeienvlaai |
aardberenvlaai:
ērəbērəvlā.j (L423p Stokkem)
|
Vla met vulling van aardbeien [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19509 |
aardewerk |
aardewerk:
ēͅi̯rdəwɛrk (L423p Stokkem)
|
aardewerk (eerdegoed, gleiwerk) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17653 |
aars |
vot:
vot (L423p Stokkem)
|
[JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35]
I-9
|
24073 |
aartsbisschop |
aartsbisschop:
aarsbusschop (L423p Stokkem)
|
Een aartsbisschop [ärtsbiskop]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23897 |
aartsengel |
aartsengel:
aartsingel (L423p Stokkem)
|
Een aartsengel (zoals Gabriël, Michaël, Rafaël). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19283 |
aarzelen |
treuzelen:
trèuizele (L423p Stokkem)
|
aarzelen
III-1-4
|