e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stokkem

Overzicht

Gevonden: 4071
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de eg lichten heffen: ø̜fǝ (Stokkem) De eg tijdens het eggen met de egstok optrekken, om het onkruid e.d. van de tanden af te laten vallen. Om dit te bereiken kan men de eg ook laten "dansen": bij elke tweede stap trekt men de eg van achteren een weinig naar links (of rechts), waardoor ze een zigzaggende gang krijgt. Bij de onderstaande termen is het object steeds de eg. [JG 1a; JG 1b add.; N 11, 73 add.; N 11A, 166a; div.; monogr.] I-2
de gezamenlijke balken van de eg, het egraam balken: (sg ba.lǝk)  bɛ.lǝk (Stokkem) De eg bestaat uit een aantal hoofdbalken die onderling verbonden zijn door dwarsbalkjes of scheien. Tezamen vormen ze het raam van de eg. De in dit lemma opgenomen termen zijn van toepassing op de egbalken in het algemeen. Ze werden opgegeven als benaming voor zowel de hoofd- als de verbindingsbalkjes. Aan het eind van het lemma zijn een aantal voor zichzelf sprekende termen opgenomen, die betrekking hebben op het door hoofd- en dwarsbalkjes gevormde geraamte van de eg. [JG 1a + 1b; N 11, 69a + b; N 11A, 155c; monogr.] I-2
de grond omwoelen moren: mǭrǝ (Stokkem) Met de hoorns de grond omwoelen, gezegd van de koe. [N 3A, 9c] I-11
de grond vasttreden, aanstampen aantreden: ān[treden] (Stokkem), platklatsen: platklatsǝ (Stokkem  [(met de schoep)]  ) In de moestuin of op een klein perceeltje kan men - wanneer men niet over een hand- of tuinrol beschikt - de bewerkte grond platkloppen met de spade, de schoep of een plet-plank ofwel vasttreden met de voeten, waarbij dan vaak plankjes onder de klompen worden gebonden. Voor de dialectvarianten van het woord(deel) ''treden'' zij verwezen naar het lemma ''het land aftreden''. [JG 1a + 1b + 1d; N P, 20 add.; monogr.] I-2
de hoogkar doen achteroverslaan opstoten: opstūtǝ (Stokkem) De hoogkar doen achteroverslaan, zodat de berries omhoog steken. Het paard dient daartoe te worden uitgespannen, aangezien de bak van de hoogkar niet kantelbaar is. [N 17, 89] I-13
de hort op? vort: vort sien (Stokkem) op merooi zijn: Kent u een woord: I. ---- (niet thuis zijn, de hort op zijn, vooral van vrouwen) II. andere uitdrukking [DC 43 (1968)] III-3-1
de huiszegen bidden huiszegen beden: oeszegen bèje (Stokkem) De Huiszegen bidden. [N 96B (1989)] III-3-3
de kaarsen aansteken aanmaken: keerse aanmake (Stokkem) De kaarsen aansteken [aanstèèke, aanstaoke?]. [N 96B (1989)] III-3-3
de kaarsen doven uitdoen: oetdoen (Stokkem) De kaarsen doven, uitmaken, uitdoen. [N 96B (1989)] III-3-3
de kaarten schudden onderschieten: ongorsjēte (Stokkem), ôngersjeete (Stokkem) Hoe heet het dooreenmengen van speelkaarten? Vertaal: De kaarten goed ... [ZND 36 (1941)] || Schudden (kaarten). III-3-2