34584 |
achterwand |
bred:
brēǝt (L423p Stokkem),
hoofdbred:
ø̜i̯t˱briǝt (L423p Stokkem),
ø̜i̯t˱brē ̞t (L423p Stokkem),
stopsel:
stø̜psǝl (L423p Stokkem),
štø̜psǝl (L423p Stokkem)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
23549 |
acoliet |
acoliet:
acoliet (L423p Stokkem)
|
Een acoliet, een oudere misdienaar. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23767 |
advent |
advent (<lat.):
advent (L423p Stokkem)
|
De tijd van vier zondagen voor Kerstmis (Advent, kleine vasten). [N 96C (1989)]
III-3-3
|
31544 |
afbramen |
afbramen:
āf˱brǭmǝ (L423p Stokkem)
|
Het overtollig materiaal van een werkstuk verwijderen, bijvoorbeeld na het gieten of zagen. [N 64, 55b]
II-11
|
19803 |
afdak |
schop:
šoͅp (L423p Stokkem)
|
afdak
III-2-1
|
33470 |
afdakje boven de poort |
afdakje:
af˱dɛkskǝ (L423p Stokkem)
|
Het kleine afdakje dat op een muur is geconstrueerd boven de poort. [N 4A, 43b]
I-6
|
21448 |
afdingen |
afpingelen:
ps. omgespeld volgens Frings.
āfpeŋələ (L423p Stokkem),
tentelen:
tensjele (L423p Stokkem)
|
afdingen || beknibbelen, Op de prijs ~, de prijs omlaag trachten te drukken [afpeekele, afprengelen, afpenkelen, pingelen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25913 |
afdraaien |
afdraaien:
āf˱drɛjǝ (L423p Stokkem)
|
Met een vijl of krabber een werkstuk gladdraaien dat met behulp van de forceerbank en het forceerijzer is vervaardigd. Volgens de invuller uit L 210 werd het werkstuk daarna nog geschuurd. [N 66, 22d]
II-11
|
34247 |
afgeroomde melk |
girs:
gers (L423p Stokkem)
|
De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.]
I-11
|
34326 |
afgetrokken zeug |
afgezoken zeug:
āf˲gǝzōkǝ [zeug] (L423p Stokkem)
|
Een door het veelvuldig zogen vermagerde zeug. In vraag N 19, 22 werd gevraagd naar "een zeug die vermagerd is door ...", dus naar een zelfstandig begrip. In dit lemma is de nadruk gelegd op de eigenschap "vermagerd" en is het zelfstandig naamwoord zeug niet gedocumenteerd. Voor de documentatie van de verschillende woordtypen voor "zeug" en de bijbehorende dialectvarianten zie het lemma ''zeug'' (1.2.5). [N 19, 22; monogr.]
I-12
|