e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P056p plaats=Stokrooie

Overzicht

Gevonden: 1858
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mesthaak mesthaak: [mest]hōǝk (Stokrooie) De mesthaak is een riek waarvan de tanden loodrecht op de steel staan. De mesthaak wordt gebruikt om een hoeveelheid mest voort te trekken, met name bij het afladen van de mest van de kar in hoopjes op het land. Maar men gebruikt hem verder ook om mest uit de stallen te trekken (vooral bij de oude potstal), om mest op de mesthoop te verplaatsen, om mest van de mesthoop los te trekken (voor het laden), om mesthoopjes op het land uiteen te trekken en soms om de (tuin)grond fijn te maken. De mesthaak kan 2 √† 3 (vroeger veelal) of 4 √† 5 tanden hebben. De gesmede mesthaak werd vroeger door de plaatselijke smid vervaardigd, en was later ook in de handel verkrijgbaar. Vaak echter maakte men van een oude riek een mesthaak, door de tanden of de "hals" van die riek in het vuur om te zetten. In de betrokken termen van dit lemma vertegenwoordigt het lid drie ook dialectvarianten van het type drij. [J G 1b + 1b; N 5A, 50c; N 11, 28; N 11A, 17a; N 18, 55 t /m 63; A 28, 5a + b; Lu 6, 5a + b; Av 1, III 5d; monogr.] I-1
mestvaalt mesthoop: meͅ.sthup (Stokrooie), aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019  mesthoep (Stokrooie) [Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)] I-7
mestvarken vetvarken: vętfɛ.rǝkǝ (Stokrooie) Een varken dat gehouden worden om vet te mesten. [JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49e; N C, add.; N 19, Q 111 add.; N 19, Q 204a add.; monogr.] I-12
met afgebarsten korst, gezegd van brood een rand hebben: (het brood) høt nǝ raŋk (Stokrooie) De oorspronkelijke vraagstelling in N 29, 70 luidde: "Hoe noemt u brood dat tussen korst en kruin is afgebarsten?" Het feit dat ''kruin kruim'' had moeten zijn, heeft de beantwoording niet noemenswaardig be√Ønvloed. Het lemma valt uiteen in verschilllende grammaticale categorieën.' [N 29, 70; N 29, 69a; monogr.] II-1
met de linkerhand met de slinkse hand: mit de slinkse hand (Stokrooie) met de linkerhand [ZND 37 (1941)] III-1-2
met de zweep slaan of geluid geven kraken: krā.kǝ (Stokrooie), smakken: smakǝ (Stokrooie) Het slaan met de zweep brengt een knallend geluid voort. Terwijl in de enquête van J. Goossens het werkwoord zwepen in de jaren vijftig enkel voor Achel (L 282) en Hamont (L 286) werd opgetekend, vermeldt de enquête van P. Willems (1885)het nog voor een groot aantal gemeenten uit de beide Limburgen. Zie in dit verband ook ros voor "paard" (WLD I, afl. 9, p. 5). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 141a; Wi 42; monogr.] I-10
met een drijftol spelen kokkerellen: kokkerellen (Stokrooie), kokərelə (Stokrooie) Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed? [Lk 03 (1953)] III-3-2
met een priktol spelen doppen: doppen (Stokrooie), doͅpə (Stokrooie), [sic]  doppen (Stokrooie) Hoe noemt men een dergelijk stuk speelgoed dat in bezeging wordt gebracht met behulp van een touwtje dat er omheen wordt gedraaid? [priktol] [Lk 03 (1953)] || Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed? [Lk 03 (1953)] III-3-2
met een zelfgemaakte tol spelen kokkerellen: kokkerellen (Stokrooie) Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed? [Lk 03 (1953)] III-3-2
met opgeheven staart rondlopen biezen: bizǝ (Stokrooie) [N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11