20123 |
miauwen |
miauwen:
mi’au.ə (P056p Stokrooie)
|
miauwen [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
24901 |
middag (s middags) |
na s noen:
nô-s⁄ noen (P056p Stokrooie),
noen:
noen (P056p Stokrooie)
|
in de namiddag [ZND 34 (1940)] || middag [ZND 38 (1942)]
III-4-4
|
17839 |
middagdutje doen |
noenslapen:
noenslôppen (P056p Stokrooie)
|
Hoe noemt ge het wanneer iemand s middags wat gaat slapen ? [ZND 31 (1939)]
III-1-2
|
22478 |
middelste kegel |
koning:
de koning (P056p Stokrooie)
|
Hoe heet de middelste kegel in het kegelspel? [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
34598 |
middelste rongblok |
pulf:
pę.lǝf (P056p Stokrooie)
|
Middelste van de drie rongblokken van een hoogkar of een wagen. De woordtypen pulm, pulf, pulver, pulp en pul staan voor een specifiek rongblok, dat ter versteviging diende en geen rongen had. In het materiaal kwamen vaak benamingen voor die ook bij het meer algemene "rongblok" gegeven waren. Vanwege hun algemene karakter zijn die hier niet meer opgenomen. [N 17, 13b + 44h; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b]
I-13
|
33785 |
middendeel van het paard |
lichaam:
lexām (P056p Stokrooie)
|
De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9
|
33094 |
mijt afdekken |
besteken:
bǝstīǝ.kǝ (P056p Stokrooie),
dekken:
dękǝ (P056p Stokrooie)
|
De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
21745 |
mikken |
mikken:
mikken (P056p Stokrooie)
|
Op iemand mikken (om met een boog of geweer te schieten). [ZND 38 (1942)]
III-3-2
|
20406 |
minderjarig |
onder de jaren:
znd 31, 23a
onnere jôrren (P056p Stokrooie)
|
minderjarig [ZND 31 (1939)]
III-2-2
|
23271 |
misdienaar |
misdienaar:
mesdiener (P056p Stokrooie)
|
Hoe heet de jongen die de mis dient? [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|