33562 |
peen, wortel |
poten:
poete (P056p Stokrooie)
|
I-7
|
20414 |
peetoom |
peternonk:
peternóónk (P056p Stokrooie)
|
hoe heet de man die een kind ter doop houdt [ZND 48 (1954)]
III-2-2
|
20415 |
peettante |
meter:
meter (P056p Stokrooie)
|
hoe heet de vrouw die een kind ter doop houdt [ZND 48 (1954)]
III-2-2
|
26372 |
peilmerk |
pegel:
pīgǝl (P056p Stokrooie)
|
Een van overheidswege aangebracht merkteken in de vorm van een nagel, bout (l 371) of ingemetselde steen (l 368) waarmee het hoogst toelaatbare waterpeil wordt aangegeven. Volgens Coenen (pag. 52) gold het systeem van de peilnagel niet in Nederland. Men kende daar wel een schaallat waarop men steeds het peil kon aflezen. [Vds 54; Jan 54; Coe 40; Grof 70]
II-3
|
30887 |
pek |
pek:
pɛk (P056p Stokrooie)
|
De kleverige, zwarte massa die de schoenmaker gebruikt om een draad mee in te smeren. [N 60, 197b; N 36, 44; L 40, 38]
II-10
|
30885 |
pekdraad |
pekdraad:
pɛkdrōt (P056p Stokrooie)
|
De draad die men maakt door hennepvezels in elkaar te draaien en met pek in te smeren. [N 60, 195a; N 60, 238a; N 36, 44; L 40, 39]
II-10
|
21415 |
pennenhouder |
pennenschacht:
penneschacht (P056p Stokrooie)
|
pennenhouder [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
22781 |
persoon die alles kwijt is |
platbroek:
platbroek (P056p Stokrooie)
|
Hoe heet iemand die alles bij het spel (bijvoorbeeld bij het knikkeren) heeft verloren? [ZND 29 (1938)]
III-3-2
|
24856 |
perzikkruid |
reutsel:
rētsǝl (P056p Stokrooie)
|
Polygonum persicaria L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in tuinen en wegbermen met zeer kleine roze bloempjes in de vorm van een aar, lancetvormige bladen met een zwarte vlek en roze-rode stengels. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 20 tot 100 cm. Voor weie (wilgen) zie ook de toelichting bij het lemma Hanepoot. [JG 1b, 1c, 2c; A 60A, 56]
I-5
|
33568 |
peterselie |
petersel:
pitərse.l (P056p Stokrooie)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|