23264 |
flambouw |
lantaarn (<fr.):
⁄n letjan (P056p Stokrooie)
|
Een flambouw (die in de processie wordt gedragen). [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
30800 |
flank |
zijden:
zē̜ǝ (P056p Stokrooie)
|
Zijkanten van de buik tussen de achterste ribben en de heup. De flanken dienen kort, gesloten en gevuld te zijn. Zie afbeelding 2.32. [JG 1a, 1b; N 8, 12 en 32.10]
I-9
|
20838 |
flauw |
flauw:
flou (P056p Stokrooie)
|
meeps (flauw van smaak) [ZND 31 (1939)]
III-2-3
|
21345 |
fluisteren |
fezelen:
Van Dale: fiezelen, (gew.) fezelen.
fiezelen (P056p Stokrooie)
|
fluisteren [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
33755 |
fokmerrie |
kweekmerre:
kwekmęrǝ (P056p Stokrooie)
|
Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b]
I-9
|
34312 |
fokzeug |
kurrenzoog:
kørǝzō.x (P056p Stokrooie)
|
Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.]
I-12
|
21556 |
fortuin maken |
geld verdienen:
geld verdienen (P056p Stokrooie)
|
Fortuin. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
33528 |
framboos |
duifjesbeer:
duifkesberen (P056p Stokrooie)
|
framboos [ZND 34 (1940)]
I-7
|
21555 |
frankrijk |
frankrijk:
Vè hèbbe in Frankrijk gezéte (P056p Stokrooie)
|
Wij hebben in Frankrijk gezeten. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
20586 |
fruit bewaren |
wat laten geel worden:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51
wat laten geel worden (P056p Stokrooie)
|
leggen de kinderen fruit te rijpen in verborgen hoekjes; hoe noemen zij dat: meuken of iets dergelijks? [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|