id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
17880 | knuppel, knots | knuppel: knèpel (Stokrooie, ... ) | hoe heet een korte dikke stok, b.v. om noten af te werpen. [ZND 28 (1938)] || knuppel [ZND 36 (1941)] III-1-2 |
34058 | koe | koe: kǫu̯ (Stokrooie), kɛi̯ (Stokrooie) | Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s] I-11 |
32568 | koekenhort, vlaaienhort | vlaairiester: vlājrīstǝr (Stokrooie) | Doorgaans van witte wissen gevlochten onderzetter, waarop vers gebakken vlaaien of pannenkoeken worden gelegd om af te koelen. [N 40, 97; N 40, 118; N 40, add.; L 1u, 100; L 1a-m; L 35, 107; monogr.] II-12 |
24188 | koekoek | koekoek: vdBerg; omgesp. kukuk (Stokrooie) | koekoek (39 zomervogel; roep [koe-koek] [N 09 (1961)] III-4-1 |
33349 | koestal | koestal: kǫu̯[stal] (Stokrooie) | De stal bestemd voor het rundvee. Soms zijn er voor ouder vee en kalveren aparte stalruimten. Meestal zijn de koestal en de kalverstal in één ruimte, die in zijn geheel "de koestal" wordt genoemd. Men kan de koestal echter ook opvatten als dat deel van de stal waar de koeien staan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 33; N 5, 105g; JG 1a en 1b; A 10, 9a; L 38, 24; R (s] I-6 |
34646 | koets | koets: kuts (Stokrooie) | Vierwielig rijtuig met een vierkante gesloten kast voor een klein aantal personen. De kast hangt in riemen of rust op veren. De koetsier heeft een aparte bok. De koets is een van de meest bekende rijtuigen, vandaar dat "koets" ook vaak als algemene benaming voor het vierwielig rijtuig gebruikt wordt. [N 17, 5; N 101, 1-13; N G, 51; L 28, 24; L 36, 70; L A, 288; L 1a-m; S 18; Wi 18; Gi 3,IB; monogr] I-13 |
21140 | koets (alg.) | koets: koets (Stokrooie, ... ) | koets [ZND 28 (1938)], [ZND 36 (1941)] III-3-1 |
20864 | koffie | koffie: zjetske koffie (Stokrooie) | kopje koffie [ZND 45 (1946)] III-2-3 |
24189 | kokmeeuw | zeemeeuw: vdBerg; omgesp. zīmīf (Stokrooie) | kokmeeuw (38 zeer bekend; witte vogel met s zomers bruinzwarte kop; in grote troepen op en rond allerlei water; in de stad ook daarvandaan; schreeuwerige vogel; vooral in de grote broedkolonies; aan Schelde en Maas komen nog meer, meest grotere soorten [N 09 (1961)] III-4-1 |
19636 | kolengruis | gruis: greës (Stokrooie) | gruis van kolen [ZND 35 (1941)] III-2-1 |