e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P056p plaats=Stokrooie

Overzicht

Gevonden: 1858
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kolenschop schop: sxoͅp (Stokrooie) kolenschop, brede schep waarmee men kolen langs het keldergat naar binnen doet [ZND 42 (1943)] III-2-1
kolk kolk: kolǝk (Stokrooie) De holte in de bedding van de beek of de rivier achter het molenrad van onderslagmolens, veroorzaakt door de scheut van het water. Volgens Janssen (pag. 46) werd de kolk vroeger uitgegraven om de kracht van het water te breken en te beletten dat de sluiswerken ondermijnd werden. Zie afb. 71. [Vds 60; Jan 65; Coe 57; Grof 81] II-3
kolonel kolonel: ⁄n kolonelle (Stokrooie) Kolonel. [ZND 36 (1941)] III-3-1
kolven afstropen schoon maken: schoon maken (Stokrooie) De maïskolven ontdoen van de schutbladeren. Het object van de handeling is steeds maïskolven. [N Q, 22] I-4
kom komp: kōmp (Stokrooie, ... ), koͅmp (Stokrooie, ... ) een kom, twee kommen (rond en diep) [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-2-1
komen komen: kome (Stokrooie) komen [ZND 46 (1946)] III-1-2
komkommer komkommer: komkommer (Stokrooie) [ZND 41 (1943)] I-7
konijn konijn: kenijn (Stokrooie), kənēͅ.n (Stokrooie), kənēͅnə (Stokrooie) konijn [ZND 42 (1943)] || konijn(tje) [Goossens 1b (1960)] III-2-1
koning koning: kéning (Stokrooie) koning [ZND 28 (1938)] III-3-1
koning en vrouw van een kleur in een hand koning en dame: ich hèb de kéning enne damme betien (Stokrooie) Ik heb den heer en de vrouw van harten samen (bij het kaartspel). [ZND 40 (1942)] III-3-2