26426 |
rijnholte |
holletje:
hǫlǝkǝ (P056p Stokrooie)
|
De uitholling aan de onderzijde van de (tweetaks)rijn waarin (bij balanceerwerk) de punt in de kop van het staakijzer past. [Vds 141; Grof 123]
II-3
|
26480 |
rijntakgaten |
rijnkoter:
ręǝnkuǝtǝr (P056p Stokrooie)
|
De twee, drie of vier in de molensteen uitgekapte gleuven waarin de takken van de rijn zijn vastgespied of ingegoten. Het woorddeel ørijnŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛrijnɛ.' [N O, 18q; Vds 130]
II-3
|
26479 |
rijntakken |
takken:
takǝ (P056p Stokrooie)
|
De twee of vier uitstekende armen van de rijn die in de bovenste steen zijn ingewerkt. Zie ook afb. 80. Het woorddeel ørijnŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛrijnɛ.' [N O, 15b; N D, 19; Vds 131; Jan 123; Coe 101; Grof 121; A 42A, 20]
II-3
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
erwtenrijs:
ɛrtərɛizərs (P056p Stokrooie)
|
Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [N P (1966)]
I-7
|
33978 |
rijzadel |
rijzadel:
rē̜.zǭl (P056p Stokrooie)
|
Zadel dat gebruikt wordt bij het berijden van een paard. [JG 1a, 1b]
I-10
|
21032 |
rijzen |
opgaan:
ǫpxøn (P056p Stokrooie)
|
[N 29, 25b; monogr.]
II-1
|
33084 |
rijzen, uit de aren vallen |
rijzelen:
rɛi̯zǝlǝ (P056p Stokrooie),
rijzen:
ręi̯zǝ(n) (P056p Stokrooie)
|
Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.]
I-4
|
17599 |
rimpels |
rimpsels:
rimsels (P056p Stokrooie)
|
rimpels (in het gezicht) [ZND 41 (1943)]
III-1-1
|
29911 |
ringen |
vingeren:
vęŋǝrǝ (P056p Stokrooie)
|
Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.]
I-12
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
ringen/randen afdoen:
reͅŋ ā.vdūn (P056p Stokrooie)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|