19420 |
sintel |
klot oud:
klot aat (P056p Stokrooie),
oud:
aat (P056p Stokrooie)
|
Hoe heet het overblijfsel van verbrande kolen dat nog eens kan branden ? [ZND 42 (1943)] || Hoe heten de aaneengeklonterde stukken as die in de kachel overblijven ? [ZND 42 (1943)]
III-2-1
|
33587 |
sjalot |
sjarlot:
šərloͅtə (P056p Stokrooie)
|
sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33550 |
sla, algemeen |
salade:
slōͅt (P056p Stokrooie)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17870 |
slaan |
slaan:
zwat en blauw geslage (P056p Stokrooie)
|
ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)]
III-1-2
|
25342 |
slachten |
slachten:
sláxtǝ (P056p Stokrooie)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|
33751 |
slecht gesneden hengst |
piet:
pit (P056p Stokrooie)
|
Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.]
I-9
|
18946 |
slecht mens, slechte kerel |
vagebond:
vagebond (P056p Stokrooie)
|
Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
22344 |
slee |
ijsstoel:
n eistoel (P056p Stokrooie)
|
Een slede (waarmee de kinderen op het ijs rijden). [ZND 31 (1939)]
III-3-2
|
17899 |
slepen |
slepen:
slē.pǝ (P056p Stokrooie)
|
De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.]
I-2
|
24535 |
sleutelbloem |
kattenkaas:
-
kattekousen (P056p Stokrooie),
poesjes:
omdat de bladeren behaard zijn
poesjes (P056p Stokrooie),
sleutelbloem:
sle.təlblom (P056p Stokrooie, ...
P056p Stokrooie),
slofjes:
sloefjes (P056p Stokrooie)
|
sleutelbloem [ZND 34 (1940)] || sleutelbloem (tekening, beschrijving vh uiterlijk) [Lk 03 (1953)] || sleutelbloem, kweekplant (primula) [Lk 03 (1953)]
III-4-3
|