e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stokrooie

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sintel klot oud: klot aat (Stokrooie), oud: aat (Stokrooie) Hoe heet het overblijfsel van verbrande kolen dat nog eens kan branden ? [ZND 42 (1943)] || Hoe heten de aaneengeklonterde stukken as die in de kachel overblijven ? [ZND 42 (1943)] III-2-1
sjalot sjarlot: šərloͅtə (Stokrooie) sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)] I-7
sla, algemeen salade: slōͅt (Stokrooie) [Goossens 1b (1960)] I-7
slaan slaan: zwat en blauw geslage (Stokrooie) ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)] III-1-2
slachten slachten: sláxtǝ (Stokrooie) Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.] II-1
slecht gesneden hengst piet: pit (Stokrooie) Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.] I-9
slecht mens, slechte kerel vagebond: vagebond (Stokrooie) Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)] III-1-4
slee ijsstoel: n eistoel (Stokrooie) Een slede (waarmee de kinderen op het ijs rijden). [ZND 31 (1939)] III-3-2
slepen slepen: slē.pǝ (Stokrooie) De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] I-2
sleutelbloem kattenkaas: -  kattekousen (Stokrooie), poesjes: omdat de bladeren behaard zijn  poesjes (Stokrooie), sleutelbloem: sle.təlblom (Stokrooie, ... ), slofjes: sloefjes (Stokrooie) sleutelbloem [ZND 34 (1940)] || sleutelbloem (tekening, beschrijving vh uiterlijk) [Lk 03 (1953)] || sleutelbloem, kweekplant (primula) [Lk 03 (1953)] III-4-3