| 26052 |
berriebalken |
burries:
børis (L318p Stramproy)
|
De twee lange, zware, horizontale balken onderin de molenromp die van stormeinde naar voorweeg lopen en de standerd tussen zich in sluiten. Zie ook afb. 20. [N O, 46a; A 42A, 98]
II-3
|
| 26053 |
berriekalveren |
korte burries:
kǫrtǝ børis (L318p Stramproy)
|
De twee korte balkjes die haaks tussen de berriebalken bevestigd zijn; ze omklemmen als het ware de standerd. Zie ook afb. 20. [N O, 46b; A 42A, 99]
II-3
|
| 20522 |
beschimmeld |
beschimmeld:
besjummeltj (L318p Stramproy)
|
beschimmeld; Hoe noemt U: Met schimmel bedekt, gezegd van een brood [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 20540 |
beschimmelen |
schimmelen:
sjummele (L318p Stramproy)
|
Hoe noemt U: Werken van het brood, zodat het schimmelt (spinnen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 25728 |
beslaan |
beslag maken:
bǝslāx mākǝ (L318p Stramproy)
|
Het moutmeel met water vermengen. Nadat het beslag gemaakt is, laat men het enige tijd staan, alvorens het te roeren of om te roeren onder toevoeging van roerwater. De invuller uit L 210 merkt hierover op dat men tijdens het roeren langzaam water dat steeds warmer was, toevoegde waardoor de temperatuur van het beslag steeg van 45 graden Celsius tot 70 graden Celsius. Bovendien vermeldt hij dat men tot de sluiting van het bedrijf (rond 1950) met de hand bleef beslaan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''roeren''. [N 35, 37]
II-2
|
| 21730 |
beslag |
beslag:
bǝslāx (L318p Stramproy)
|
Het mengsel van moutmeel en water in de beslagkuip. [N 35, 45; monogr.]
II-2
|
| 25718 |
beslagkuip |
beslagkuip:
bǝslāxkȳp (L318p Stramproy),
bǝslāxkūp (L318p Stramproy)
|
De kuip waarin moutmeel en water worden gemengd. Vaak werd de beslagkuip ook gebruikt als roerkuip, terwijl men in later tijden daarvoor een aparte roerkuip ging hanteren. Zie daarom ook de semantische toelichting bij de lemmata ''roeren'' en ''roerkuip''. De invuller uit Q 99 merkt op dat het water in de beslagbak een temperatuur had van 70 à 72 graden Celsius. De inhoud van deze bak bedroeg 40 hectoliter waarvan uiteindelijk 34 à 35 hectoliter overbleef. Zie afb. 5. Zie ook de semantische toelichting bij de lemmata ''beslaan'' en ''beslag''. [N 35, 28; monogr.]
II-2
|
| 24561 |
beuk |
beuk:
-
beuk (L318p Stramproy)
|
beuk (Fagus) [DC 39 (1965)]
III-4-3
|
| 24468 |
beukennootje |
beukennootje:
-
beukeneutje (L318p Stramproy)
|
beukennootje [DC 39 (1965)]
III-4-3
|
| 34498 |
bevruchten |
treden:
trē̜i̯ǝ (L318p Stramproy)
|
Het bevruchten van de hen door de haan. [JG 1a, 1b, 2c; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|