20515 |
ranzig |
strang:
strang (L318p Stramproy)
|
ranzig; Hoe noemt U: Sterk smakend, onaangenaam ruikend gezegd van spek (ranzig, garstig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33207 |
rapen |
rapen:
rāpǝ (L318p Stramproy)
|
De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d]
I-5
|
19558 |
rasp |
rasp:
rasp (L318p Stramproy)
|
rasp (rief, raspel, raps) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19839 |
raspen |
raspen:
raspe (L318p Stramproy, ...
L318p Stramproy)
|
raspen; Hoe noemt U: Met een rasp fijn maken (raspelen, raspen, rieven) [N 80 (1980)]
III-2-1, III-2-3
|
20529 |
rauw |
hool:
hoal (L318p Stramproy),
rauw:
rauw (L318p Stramproy)
|
rauw; Hoe noemt U: Rauw, niet gekookt (groen, rauw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25933 |
rechte stand |
in rust:
in rust (L318p Stramproy
[(na afgelopen werk)]
)
|
De stand van de roeden als een recht kruis. Zie ook afb. 2. In l 164, l 211 en l 316 was de molen in zoɛn geval na gedane arbeid in rust. Bovendien kon men er in l 316 aan zien dat de molenaar thuis was: dǝ mø̜ldǝr is tus. In het lemma is tussen ronde haken achter de plaatscode opgenomen, welke betekenis de ɛrechte standɛ in de betreffende plaats had.' [N O, 8b]
II-3
|
33764 |
rechterkant van het paard |
buiterhand:
butǝrhant (L318p Stramproy)
|
Tegenovergestelde kant van de plaats waar de voerman gaat. [N 8, 9 en 10]
I-9
|
32504 |
rechtopstaande wissen |
staven:
stē̜f (L318p Stramproy),
stē̜v (L318p Stramproy)
|
De wissen die het geraamte van het opstaande gedeelte van de mand vormen. [N 40, 50; monogr.]
II-12
|
32507 |
rechtopzetten van opstaande wissen |
opstaven:
opstaven (L318p Stramproy),
opstekken:
ǫpstękǝ (L318p Stramproy)
|
Het rechtop zetten van de ingestoken en omgebogen wissen. Zie ook afb. 275. [N 40, 55]
II-12
|
24308 |
regenworm |
pierik:
pirk (L318p Stramproy)
|
regenworm [DC 40 (1965)]
III-4-2
|