e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stramproy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
steenuil koet: koet (Stramproy) steenuil III-4-1
steenzolder van de windmolen steenzolder: steenzolder (Stramproy), stęjnzǫldǝr (Stramproy) De verdieping van de windmolen waar zich de molenstenen bevinden. Zie ook het lemma ɛsteenzolder van de watermolenɛ.' [N O, 27a; A 42A, 1; monogr.] II-3
stek fluit: fluit (Stramproy), pootwis: pōtwęs (Stramproy) Afgesneden takje dat men in de grond zet om er een nieuwe wissenstruik uit te laten groeien. [N 40, 5] II-12
stellingmolen stellingmolen: stellingmolen (Stramproy), stęleŋ[molen] (Stramproy) Een hoge stenen molen met een zwichtstelling er rond omheen vanwaaraf onder meer de stand van de kap kan worden veranderd en de vang wordt bediend. Zie ook afb. 9. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 32e; A 42A, 53; Sche 6; N O, 32j] II-3
stenen pot, keulse pot aarden pot: èrde pôt (Stramproy) pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
sterkbak sterktobje: stɛrktø̜pkǝ (Stramproy) Pot waarin de sterkpap zit. [N 39, 93b] II-7
sterkborstel sterkborstel: stɛrkbǫrstǝl (Stramproy) De borstel waarmee men de sterkpap over het kettinggaren strijkt. [N 39, 93d] II-7
sterken sterken: stɛrkǝ (Stramproy) Met een soort pap aan weerszijden het kettinggaren bestrijken. De bedoeling hiervan is om de kettingdraad beter tegen schuring bestand te maken. [N 39, 91a] II-7
sterkpap aardappelenpap: ɛrpǝlǝpap (Stramproy), boekesmeel: buksmēǝl (Stramproy), meelpap: mē̜ǝlpap (Stramproy), sterk: stɛrǝk (Stramproy), sterkpap: stɛrkpap (Stramproy) Pap gekookt van boekweitmeel, aardappelmeel of tarwebloem en stijfsel, waarmee het kettinggaren wordt bestreken. [N 39, 91b; N 39, 93a] II-7
steunbalk steunbalk: stø̄nbalǝk (Stramproy) De evenwijdig aan de voeghouten lopende balk die de windpeluw steunt. Zie ook afb. 26. [N O, 28d] II-3