e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stramproy

Overzicht

Gevonden: 2172

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
achteruittrappen slaan: slǭn (Stramproy) Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72] I-9
achterwand schot: šot (Stramproy) De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enqu√™te opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.] I-13
achterwerk bodem: bŏŏm (Stramproy), B.v. een vrouw mit ne dikke boom.  boom (Stramproy), vot: vot (Stramproy) Bil. Ook platte woorden! [DC 01 (1931)] III-1-1
afgeroomde melk machiensmelk: mešinsmɛlk (Stramproy) De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.] I-11
afkalven uitbuiken: ūtbūkǝ (Stramproy), uitzakken: ūtzakǝ (Stramproy) Het afzakken van het kettinggaren aan de zijkanten van de kettingboom doordat het hoofd te steil geboomd is en door de gladheid van de kettingboom. [N 39, 70d] II-7
afkoken kort: kort (Stramproy) Hoe noemt U: Met (in) weinig water gekookt, gezegd van groenten (kort) [N 80 (1980)] III-2-3
aflaten aflaten: āflǭtǝ (Stramproy) Zakken met behulp van het luiwerk naar beneden laten. [N O, 26d] II-3
afleggen afrapen: āfrāpǝ (Stramproy) De term "afleggen" is oorspronkelijk afkomstig van het graan maaien met de zeis: de gemaaide halmen vallen dan tegen de nog staande aan en moeten eerst "afgelegd" worden (door de "aflegger"), voordat de maaier een nieuwe baan kan aanzetten. De aflegger doet dit doorgaans met de handen, soms met een sikkel of een pikhaak, en "stuikt" daarbij een hoeveelheid halmen voor een schoof tegen de grond en bindt deze dan, provisorisch, af. De aflegger gebruikt daarbij vaak overmouwen om zich tegen de stekende halmen te beschermen. Later is de term overgenomen bij het maaien met de maaimachine; daar wordt ook "afgelegd", hetzij door de voerman zelf die met een pedaal een hoeveelheid halmen afzondert, hetzij eveneens door een aparte "aflegger". Dit "alleen achter de maaimachine" wordt uitdrukkelijk vermeld in L 164, 268 en L 320a. Vandaar is het verspreidingsgebied hier groter dan het gebruik van de graanzeis in de kaart "graan maaien met de zicht en de zeis". Bij het pikken vormt de zichter zelf de schoven, of de pikkelingen, door de zojuist afgesneden halmen "af te trekken", zie de toelichting bij het lemma ''aftrekken'' (4.2.5). [N 15, 15d en16h; N J, 3b; JG 1a, 1b, 1c; monogr.] I-4
afranden afranden: āfranjǝn (Stramproy), rand maken: rant mākǝ (Stramproy) Het vlechten van de bovenste rand van de mand. [N 40, 67] II-12
afremmen (de) praam opleggen: prām ǫpleqǝ (Stramproy), pramen: prāmǝ (Stramproy) De molen afremmen door middel van de vang. [N O, 13a] II-3