e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stramproy

Overzicht

Gevonden: 2172

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
afrikaantje afrikaantje: -  afrikainkes (Stramproy), stinkertje: -  stinkerkes (Stramproy) Afrikaantje (tagetes patula). De bladeren zijn samengesteld en tevens ovaal. De bloemkorfjes staan op zeer verdikte stelen. Het zijn lage plantjes, welke vaak gebruikt worden voor randen en mozaïek-perken. De bloemen zijn donkergeel, meest met bruin gekle [DC 54 (1979)] III-2-1
afschepschop schoep: šōp (Stramproy) Een afschepschop is een schop die men gebruikt bij het spitten, om de ruwe en vaak begroeide bovenlaag van de uit te spitten voor af te scheppen en in de open voor te deponeren. Vergelijk ook het vorige lemma. Zoals uit enkele termen blijkt, betreft het vaak een schop die ook voor ander schepwerk gebruikt wordt. [N 11A, 149b; N 18 add.; div.] I-1
afschuimen afschuimen: āfšȳmǝ (Stramproy) De gist afscheppen met behulp van een schuimlepel. [N 35, 69; N 35, 71] II-2
afsteken van de kettingboom of doekboom een steek wijder zetten: nǝ stēk wi-jǝr zętǝ (Stramproy) De ketting- of garenboom van tijd tot tijd met de deunstok afrollen, als men een stuk aan het weven is. [N 39, 113a] II-7
aftrekken af laten lopen: āf Iǭtǝ lǫwpǝ (Stramproy), aftrekken: āftrɛkǝ (Stramproy) De vloeistof van de niet-oplosbare delen laten weglopen of wegpompen. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''klaren''. [N 35, 39] II-2
aftrekken, uitwinnen uitwellen: utwęlǝ (Stramproy) Na het inkappen rolt de maaier met de mathaak de halmen samen en haalt ze naar zich toe. Het is de "tweede fase" van de zichtbehandeling. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en bij het lemma ''afleggen'' (4.4.3) bij het maaien met de zeis. [N 15, 16g; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 2, 34.2; monogr.; add. uit N 15, 16i] I-4
aftuigen (de) haam uitdoen: hām ut˱dōn (Stramproy) Het paard van het trektuig ontdoen door de verschillende delen van het paardetuig los te gespen en af te nemen. [JG 1b; N 8, 97b] I-10
afwas afwas: āfwas (Stramproy) het gezamenlijke vaatwerk, dat op een bepaald moment afgewassen moet worden [DC 15 (1947)] III-2-1
afwassen schotelen wassen: šōtələ wasə (Stramproy) vaatwerk (borden, lepels, messen, pannen, enz.) met behulp van warm water of zeepsop schoonmaken [DC 15 (1947)] III-2-1
afwaswater afwaswater: āfwaswātər (Stramproy) Het water, vermengd met zeep of soda, waarin het vaatwerk afgewassen moet worden [DC 15 (1947)] III-2-1