22756 |
ijsbaan |
baan:
baan (L318p Stramproy)
|
Kinderen maken op de sneeuw of het ijs wel een gladde baan, door er telkens en achter elkaar overheen te glijden. Hoe noemt men deze baan in uw dialect? [DC 44 (1969)]
III-3-2
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gaffel:
gafǝl (L318p Stramproy)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
33613 |
in de moestuin werken |
hoven:
hoven (L318p Stramproy)
|
[N P (1966)]
I-7
|
25991 |
inkepingen voor de steekbanden |
ogen:
ǫwgǝ (L318p Stramproy)
|
De inkepingen in de standerd waarin de steekbanden zijn vastgezet. [N O, 42g]
II-3
|
21414 |
inktpot |
inktpot:
inkpot (L318p Stramproy, ...
L318p Stramproy)
|
inktpot [DC 14 (1946)]
III-3-1
|
29286 |
inlengen van een nieuwe draad |
een draad inknopen:
nǝn drǭt enknǭjpǝ (L318p Stramproy)
|
Een draad van het lenggaren (van een bosje of van één van de lengklosjes) in de ketting aanbrengen ter vervanging van een ontbrekende of slechte kettingdraad. [N 39, 141b]
II-7
|
29240 |
inrijgen van weef- of rietkam |
door de ogen halen:
dōr dǝ ǫwgǝ hālǝ (L318p Stramproy),
garen doortrekken:
gārǝ dōrtrękǝ (L318p Stramproy),
scheiden:
šɛ̄jǝ (L318p Stramproy)
|
De kettingdraden ieder afzonderlijk door de hevelogen van de weeframen en vervolgens met een of meer tegelijk door de openingen van de rietkam trekken. [N 39, 80a; N 39, 80b]
II-7
|
29271 |
inschieten - van de weefspoel of inslag |
schieten:
šētǝ (L318p Stramproy)
|
De weefspoel door de sprong gooien of slaan. [N 39, 111b]
II-7
|
29263 |
inslag |
inslag:
enslax (L318p Stramproy)
|
De dwarse draden die door de schering worden geslagen. [N 39, 112a; N 39, 98; monogr.]
II-7
|
34001 |
inspannen |
inspannen:
enspanǝ (L318p Stramproy)
|
Het opgetuigde paard voor een kar met berries spannen. Men plaatst het tussen de berries, waaraan de draagriem, de brede buikriem, en de strengen worden vastgemaakt. Voor andere voer- en landbouwwerktuigen wordt het paard niet in- maar aangespannen. De term inspannen werd echter ook enkele keren in de hier behandelde betekenis opgegeven. [JG 1b; N 8, 98a; RND 74]
I-10
|