29859 |
insteken |
inzetten:
enzętǝ (L318p Stramproy),
opstaven:
ǫpstē̜vǝ (L318p Stramproy),
opstekken:
ǫpstękǝ (L318p Stramproy)
|
De wissen die het opstaande gedeelte van de mand zullen gaan vormen, in de bodem van de mand insteken. [N 40, 54]
II-12
|
25724 |
jager |
sneljager:
snɛljāgǝr (L318p Stramproy)
|
Een blokje in de ladebak dat met een leren oog aan het trekwerk is bevestigd en dat dient om de schietspoel door de ketting te drijven. [N 39, 48b]
II-7
|
20548 |
jam |
gelei:
sjelei (L318p Stramproy)
|
jam; Hoe noemt U: Gelei van met suiker gekookte, fijngemaakte vruchten, om op de boterham te smeren (jam, confiture) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19039 |
jammer |
jammer:
jaomer (L318p Stramproy),
zonde:
zunj (L318p Stramproy)
|
jammer [zund] [N 07 (1961)]
III-1-4
|
22435 |
jarig zijn |
verjaren:
hai vərjāōrtj mörgə (L318p Stramproy),
hij verjoart mörgen (L318p Stramproy),
hè verjàortj mêrge (L318p Stramproy)
|
Hij is morgen jarig. [DC 02 (1932)]
III-3-2
|
20561 |
jenever |
klare:
kloare (L318p Stramproy)
|
jenever; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank bereid uit moutwijn waaraan bij de distillatie jeneverbessen zijn toegevoegd, die er het aroma aan verlenen (snevel, babbelwater, jandoedel, knevelwas, kwak, sjenevel, jenever, klare, snaps) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24556 |
jeneverbes |
zwarte beer:
zwarte beere (L318p Stramproy)
|
jeneverbes (Juiniperus communis L.) [Roukens 03 (1937)]
III-4-3
|
18041 |
jeuk |
jeuk:
jeuk (L318p Stramproy)
|
jeuk [N 07 (1961)]
III-1-2
|
25814 |
jong bier |
bier:
bēr (L318p Stramproy)
|
Bier dat de hoofdgisting heeft ondergaan, vers gebrouwen bier. Volgens de invuller uit L 250 duurde het nagisten vroeger tweeëneenhalve maand terwijl er tegenwoordig slechts drie weken voor nodig zijn. [N 35, 72; monogr.]
II-2
|
24338 |
jong van een dier |
jong:
jungk (L318p Stramproy),
jøŋk (L318p Stramproy),
klein beestje:
klein bieëstje (L318p Stramproy)
|
[R 12, 38; S 16; L 1a-m; L 27, 47a; monogr.]jong (subst.; van een dier) [Roukens 12 (1937)] || klein beestje [DC 37 (1964)]
I-11, III-4-2
|