e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Susteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grommen grommelen: ideosyncr.  grómele (Susteren), WBD/WLD  grómmələ (Susteren) Hoe noemt u een dof, laag, grommend geluid voortbrengen, gezegd van honden (grauwelen, gronzen, grommen, grozen, grollen) [N 83 (1981)] III-2-1
grond, aarde aarde: ē̜rt (Susteren), grond: gronjtj (Susteren), gront (Susteren) De algemene benaming. [S 1, 7, 11, 42; Wi 52; R III, 5, 6, 7, 8; L A1, 150; Vld.; N 18, add.; monogr.] I-8
grondkrabber krebber: krębǝr (Susteren), kromme reek: krumǝ rēk (Susteren) Haak voor het losmaken van de grond en voor het wieden. Het gereedschap heeft 3 of 4 vaak sterk gebogen tanden, die langer zijn dan de tanden van de hark; door de tanden onderscheidt de krabber zich ook van de schoffel die een mesvormig werkend deel heeft, maar voor hetzelfde doel wordt gebruikt. Hier is het materiaal uit de vragen N 18, 55-63 opgenomen waarbij niet het doel om mest te trekken is aangegeven. Bij het hier opgenomen type mesthaak is dit àndere doel, het losmaken van de grond, uitdrukkelijk aangegeven. Het materiaal geeft geen aanleiding voor een apart lemma Aardappelkrabber. Naast het voornaamste doel waarvoor dergelijke haken worden gebruikt, het loswoelen van de grond, zijn nog drie andere doeleinden en typen haken in het materiaal onderscheiden die aan het einde van lemma zijn opgenomen: 1. haak voor het schoonmaken van sloten e.d.; 2. brandhaak of weerhaak om iets op te vissen: gereedschap met zeer lange steel; het werkend deel is een (oude) riek met omgekrulde scherpe punten; het was vroeger op de boerderij voorhanden om in geval van brand het brandend dakstro weg te kunnen trekken; 3. drie-of viertand, naar de vorm benoemd, zonder enige aanwijzing voor het gebruiksdoel. [N 18, 55 - 63, behalve hetgeen is ondergebracht in het lemma mesthaak in WLD.I.1, p. 12; monogr.; add. uit JG 1a, 1b] I-5
grondwater grondwater: gróndjwater (Susteren), grónjt wààtər (Susteren) grondwater, water dat zich in de grond bevindt oa doordat regenwater door de losse bovengrond tot op een harde laag zakt [zakwater, kwelm] [N 81 (1980)] III-4-4
grondwerker grondwerker: grontjwerkǝr (Susteren), grontjwerǝkǝr (Susteren) De arbeider die het graafwerk voor kelderruimte of funderingssleuven verricht. In L 270 werd dit werk gewoonlijk door de handlangers gedaan. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)-' geplaatste vormen het lemma 'Handlanger'. [N 30, 3a; N 30, 26a; monogr.] II-9
grondzeiler grondmolen: grontmø̄lǝ (Susteren) Bovenkruier waarvan de zeilen alleen vanaf de begane grond kunnen worden bediend. Dit molentype is dus niet voorzien van een galerij of een molenberg. [N O, 32c] II-3
groot in zijn soort bonk: bónk (Susteren), kabeier: kəbèjər (Susteren), kadei: kadei (Susteren) iets dat groot is in zijn soort [kardoffel, karbonkel, bonker, bommel, klepper, sjaorel] [N 91 (1982)] III-4-4
grootmoeder bestemoeder: bestemooder (Susteren) grootmoeder [SGV (1914)] III-2-2
grootte grootte: grooette (Susteren) grootte [SGV (1914)] III-4-4
grote hoeveelheid, hoop hoop: houp (Susteren, ... ), hòwp (Susteren), hopen (mv.): huip (Susteren) een grote hoeveelheid [bezie, hoop, pook, tas, klamp, kluts, krooi, berm, kluft, bres, meuk, del] [N 91 (1982)] || hoop [SGV (1914)] || hoopen (mv.) [SGV (1914)] III-4-4