31244 |
kolengat |
kolengat:
kǫalǝgāt (L432p Susteren)
|
De plaats onder het smidsvuur waar de smeedkolen opgeslagen werden. Zie ook afb. 6. [N 33, 27]
II-11
|
19615 |
kom |
komp:
koͅmp (L432p Susteren)
|
kom [SGV (1914)]
III-2-1
|
17813 |
komen |
komen:
kŏmme (L432p Susteren),
kumə (L432p Susteren)
|
komen [RND], [SGV (1914)]
III-1-2
|
18835 |
komisch |
komisch:
koomisj (L432p Susteren),
koumisch (L432p Susteren)
|
lachwekkend omdat de tegenstelling tussen het gepretendeerde en het werkelijke doorzien wordt [komisch, vies] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18826 |
kommervol (zijn): kommer |
diepdroevig:
deep dreuvich (L432p Susteren),
zorgelijk:
zörgelik (L432p Susteren)
|
vol leed en zorg [diepzinnig, kommervol] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20005 |
konijn |
konijn:
kenien (L432p Susteren)
|
konijn [SGV (1914)]
III-2-1
|
24322 |
konijnenhol |
konijnsgat:
ideosyncr.
e kniensgaat (L432p Susteren),
konijnsnest:
ideosyncr.
e kniensnés (L432p Susteren),
pijp:
WBD/WLD
pīēp (L432p Susteren)
|
Hoe noemt u het in de grond uitgegraven verblijf van een konijn (kneut, pijp, potje) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
21266 |
koning |
koning:
keuning (L432p Susteren),
kø.niŋ (L432p Susteren),
kø̄neŋ (L432p Susteren)
|
De zware staande as die bij de Hollandse molen de drijfkracht van de roeden overbrengt vanaf het aswiel via wieg of bovenbonkelaar en spoorwiel naar de rondsels van de staakijzers. Zie ook afb. 64.23. [N O, 50d; Sche 40; monogr.; A 42A, 14] || koning [RND], [SGV (1914)]
II-3, III-3-1
|
22518 |
koning en vrouw van een kleur in een hand |
stuk:
sjtøͅk (L432p Susteren)
|
Koning en vrouw van één kleur in één hand [stuk]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
26670 |
koning van de rosmolen |
molenas:
mø̄lǝ-as (L432p Susteren)
|
De grote, staande as in rosmolens. De koning is aan de onderzijde voorzien van een trekbalk en aan de bovenzijde van een spoorwiel. [N D, 28]
II-3
|