e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Susteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lichtboom van de handmolen lichtboom: lex˱bawm (Susteren) Het onder de pasbrug geplaatste balkje, als onderdeel van de licht van handmolens, waarmee de pasbrug op en neer kan worden bewogen. [N D, 22] II-3
lichte klei zavelgrond: zāvǝlgronjtj (Susteren) Grondsoort die bestaat uit zand en klei. Zavel is lichte klei waarin het zandgehalte 60 tot 80% kan zijn. [N 27, 43; N 27, 41] I-8
lichte nevel koude nevel: kawe nevel (Susteren) lichte nevel die het zicht vertroebelt [donst, dook, blaok] [N 22 (1963)] III-4-4
lichten lichten: lextǝ (Susteren) De molenstenen met behulp van de licht dichter bij elkaar of verder van elkaar brengen. Van een aantal opgaven is het onduidelijk of ze intransitief gebruikt worden dan wel een bepaalde term tot object hebben. Voor zover door de respondenten opgegeven, is in het woordtype het object tussen ronde haken vermeld. Het lemma is onderverdeeld in drie groepen. Het materiaal dat onder a) bijeen is geplaatst, bevat algemene benamingen voor lichten. In b) en c) zijn specifieke benamingen voor respectievelijk het verder uit elkaar brengen en het dichter bijeenbrengen van de molenstenen geplaatst. [N O, 23n; N O, 23o; Vds 107; Vds 108; Jan 140; Jan 149; Jan 150; Coe 121; Coe 122; Coe 123; Grof 143; Grof 144] II-3
lichtgeraakt, kregel gauw giftig: gaw giftig (Susteren), kregel: kreegəl (Susteren), kwaad: kwoad (Susteren), opvliegend: opflègent (Susteren) kregel [SGV (1914)] || lichtgeraakt [SGV (1914)] || spoedig boos of driftig wordend [krikkelig, nippig, kregel, kriel, oplopig] [N 85 (1981)] III-1-4
lidmaat, ledematen lid, leden: leet (Susteren) ledematen, lidmaat [N 10 (1961)] III-1-1
lied, liedje lied: ee leeht (Susteren), leed (Susteren), liedje: le.tjə (Susteren), leeht(j)je (Susteren) lied [GTRP (1980-1995)], [SGV (1914)] || liedje [GTRP (1980-1995)], [RND] III-3-2
liederen (mv.) liedjes: leedjes (Susteren) liederen (mv.) [SGV (1914)] III-3-2
lief lief: leef (Susteren) lief [SGV (1914)] III-1-4
liefde hart: hart höbbe veur emes (Susteren), liefde: leefde (Susteren, ... ), leefdə (Susteren) liefde [SGV (1914)] || warme genegenheid of gehechtheid aan een persoon of zaak [liefde, hart] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-1