30160 |
lintvoeg |
lintvoeg:
lentj˲[voeg] (L432p Susteren)
|
Horizontale voeg. Zie ook afb. 41. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(voeg)' het lemma 'Voeg'. [N 32, 29b; monogr.]
II-9
|
17617 |
lip |
lip:
lup (L432p Susteren),
løp (L432p Susteren),
lùp (L432p Susteren),
lüp (L432p Susteren)
|
lip [DC 01 (1931)], [RND], [SGV (1914)]
III-1-1
|
31599 |
lip van een hoefijzer |
lip:
løp (L432p Susteren)
|
Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.]
II-11
|
24541 |
lis (alg.) |
luus:
-
luusj (L432p Susteren),
luusbloem:
-
luusjblome (L432p Susteren)
|
gele lis || lis
III-4-3
|
24528 |
lisdodde |
koelenkluppel:
-
koelekloŭppele (L432p Susteren, ...
L432p Susteren)
|
lisdodde
III-4-3
|
21824 |
lispelen (slissen) |
lispelen:
Van Dale: lispelen, 1. de s en z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken; - 2. met onduidelijke, zwakke stem uiten, fluisteren.
lispələ (L432p Susteren),
smoelen:
sjmoele (L432p Susteren)
|
de s en de z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken [lispelen, tispelen, strisselen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18967 |
list |
flauwe streek:
floe sjtreek (L432p Susteren),
list:
lis (L432p Susteren),
streek:
sjtreek (L432p Susteren)
|
een slimme vondst die men toepast om zijn doel te bereiken zodat daardoor een persoon misleid wordt [list, fint] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18051 |
litteken |
lijnteken:
lienteike (L432p Susteren)
|
litteken [SGV (1914)]
III-1-2
|
34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
beuken:
bø̜̄kǝ (L432p Susteren)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
34137 |
loeien van de koe van pijn |
brullen:
brølǝ (L432p Susteren)
|
[N 3A, 5e]
I-11
|